Tuinieren met Romke: De volkstuin

Van elegante komkommers tot superpompoenen

Getty Images

Niets is zo lekker als verse tomaten of pronkbonen van eigen teelt. En met een volkstuin krijg je er vaak ook nog leuke buren bij.

Wie een volkstuin heeft, kan ’s zomers beter niet met vakantie. Blijf je een paar weken van je tuin weg, kun je na terugkomst je fiets tegen het onkruid laten leunen. De toegewijde volkstuinier blijft ’s zomers dan ook thuis. Geeft niet – er is altijd nog de wintersport.

En niets haalt het bij zelfgekweekte groenten. Alleen: je hebt daar wel een tuin voor nodig. Er zijn tegenwoordig stadsboeren die daar braakliggende stukjes grond voor gebruiken, maar dat is toch behelpen vergeleken met een volkstuin. Dus dan liever wat verder fietsen.

Verpozen en verbouwen

De volkstuin zoals we die nu kennen, is terug te ­voeren tot het ontstaan van de arbeidersbeweging, zo’n ­honderd jaar geleden. De werkman moest zijn eigen voedsel kunnen verbouwen als aanvulling op zijn ­karige loon. Daarnaast moest hij kunnen ­verpozen in het groen. Schoffelen en wieden zouden hem van de drank afhouden – en nog steeds verbiedt het ­reglement van veel volkstuinverenigingen het drinken van ­alcohol op de tuin.

In de Randstad heeft de hedendaagse ­arbeider het kennelijk zo goed dat een volkstuin­complex meer op een bungalowpark lijkt. Hier is het verpozen belangrijker dan het verbouwen van voedsel. En dat verpozen gebeurt heus niet alleen met een glaasje fris.

Maar in de rest van het land wordt de volkstuin nog voor de groente­teelt gebruikt. Niet alleen door autochtonen, maar ook door Nederlanders van buitenlandse afkomst die in hun tuintjes de groenten van hun geboorteland in ere houden. Italianen zaaien nog steeds lollo rosso en rucola, al liggen deze van oorsprong Italiaanse groenten allang in de schappen van de vaderlandse ­supermarkt.

Tuiniers van Turkse afkomst hebben het assortiment verrijkt met de Turkse komkommer, een elegant komkommertje dat op rijtjes geplant kan worden en dat veel meer smaak heeft dan de Hollandse variant. Ook de kardoen, die wij tot de ‘vergeten groenten’ rekenen, is door tuiniers van buitenlandse origine helemaal niet vergeten en wordt op de volkstuin in ere gehouden.

Liever praktisch dan mooi

In volkstuinen gaat het om de oogst en niet om het aanzicht. Maar toch. Rode kolen en pronkbonen hebben een heel eigen schoonheid. Artisjokken en asperges zijn prachtig om te zien en het feit dat ze nog eetbaar zijn ook, geeft ze een meerwaarde boven margrieten en floxen. Daarnaast zie je op de volkstuin soms ook bloemen. Meestal snijbloemen, zoals dahlia’s en duizendschoon; die zijn dan niet mooi gegroepeerd maar groeien heel praktisch op rijtjes.

Getty Images

De volkstuinier is sowieso praktisch ingesteld. Die instelling uit zich in het hergebruik van oude materialen. Hier geen decoratieve groene regenton om de gieter te vullen, maar een afgedankt knalblauw zuurkoolvat. Snijbonen klimmen in een wand van betonijzer. Gaas om de savooiekool tegen duivenvraat te beschermen wordt gespannen over boogjes van elektriciteitsbuis. Schuurtjes zijn gebouwd van oude deuren en golfplaten, en voor het schuurtje prijkt de onmisbare en foeilelijke witte plastic tuinstoel die in de siertuin al jaren geleden is afgedankt. Cd’s blinken aan draadjes tussen de kapucijners, die ook al belaagd worden door die ­vermaledijde houtduif – de erfvijand van iedere volkstuinier. Al die hergebruikte spullen verlenen de volkstuin toch een heel eigen charme.

De grootste pompoen

De volkstuinier is een sociaal mens. Hij houdt van ­delen. Niet alleen van prei en wortelen, maar ook van kennis. En daarin schuilt misschien wel het grootste belang van het verschijnsel volkstuin: het enorme reservoir van praktische kennis over het kweken van groenten. Wanneer je moet zaaien en hoe diep, hoe je de slakken van je sla weghoudt, waarom rode kool op zandgrond niet wil groeien, hoeveel mest je per vierkante meter moet geven, hoe je jouw pompoen zó groot kunt krijgen dat je er een wedstrijd mee wint: je kunt het zo gek niet bedenken of op de volkstuin kun je het antwoord krijgen. De verzamelde kennis van de ­Nederlandse volkstuinier is waardevoller dan alle ­tegenstrijdige adviezen van het internet en wijsheid uit een boek…

Romke vertelt

Getty Images
Romke van de Kaa verhaalt maandelijks over zijn tuinervaringen.

Tuinburen
Ik kom graag op de volkstuin bij mij in de buurt. Niet dat ik aan mijn eigen tuin niet ­genoeg heb, maar ik hou van de sfeer. ­Gastarbeiders die allang zijn ingeburgerd, telen hier nog altijd hun exotische groenten. Neem Luigi. Hij is een Italiaan die meer dan veertig jaar ­geleden naar Nederland kwam om in de ­betonfabriek te werken. Luigi heeft een keurig huisje getimmerd op zijn tuin, waarin hij vaste vloerbedekking heeft gelegd. In de hoek heeft hij een minibar en als ik om tien uur ’s ­morgens ­arriveer word ik met grappa ontvangen, ­hoewel het nuttigen van alcohol volgens het tuin­reglement streng verboden is.

Verderop tuiniert Ahmet, een apotheker die gevlucht is uit Afghanistan en die, wachtend op een permanente verblijfsvergunning, zijn dagen op de volkstuin slijt. Hij presenteert zoete thee met koekjes die door zijn vrouw gebakken zijn en hij kent alle Latijnse namen van de groenten uit zijn hoofd.

Uit Nederland zijn twee vrienden afkomstig die helemaal geen groenten telen op hun volkstuin, maar die van de hele tuin een groot grasveld hebben gemaakt. Thuis hebben ze ook allebei zo’n gazon – en dat maakt me toch wel nieuwsgierig. “Waarom hebben jullie hier een grasveld, terwijl jullie er thuis ook een hebben?”, vraag ik. “Omdat het hier ’s nachts zo heerlijk donker is,” is het verrassende antwoord. “We zijn amateur-astronomen. ’s Avonds laat stellen we hier onze telescoop op om naar de sterrenhemel te kijken. Het bestuur van de volkstuin vindt zo’n onproductief grasveld niks, maar wij oogsten in plaats van boerenkool kennis van het heelal.”

Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine