EIB: 'Vroeg pensioen voor zware beroepen niet te duur'

Getty Images

De kosten voor een eerdere AOW voor werknemers met een zwaar beroep hoeven helemaal niet zo hoog te zijn, zo berekende het Economisch Instituut voor de Bouw.

Wanneer werknemers met een zwaar beroep vijf jaar eerder dan de officiële AOW-leeftijd met pensioen kunnen, kost dat het Rijk jaarlijks netto 200 miljoen extra. Dit berekende het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). In relatie tot de 36 miljard die het Rijk jaarlijks aan AOW uitkeert, is dat volgens EIB-directeur Taco van Hoek een bescheiden bedrag.

Met de kosten van het vroegpensioen nemen de kosten van de AOW voor het Rijk toe, maar de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen nemen juist af. Alleen in de afbouwbranche al met bijna 17 miljoen euro. Om de kosten voor het vroeg pensioen voor zware beroepen uit te kunnen rekenen, heeft het EIB eerst onderzocht wat een 'zwaar beroep' precies behelst. Om dit te kunnen doen onderzocht ze de kans dat een werknemer in een bepaalde branche arbeidsongeschikt kan raken. Is die twee keer zo groot als bij de gemiddelde werknemer, dan is er volgens het EIB sprake van een zwaar beroep.

Van Hoek noemt het een objectief criterium omdat je met dit criterium af bent van de vraag of een zwaar beroep ook fysiek zwaar is. Dat blijkt in de praktijk volgens de criteria van het EIB niet te zijn. Onder de zware beroepen vallen onder meer tegelwerkers, betonstaalvlechters, stukadoors en metselaars, maar ook schilders, dakdekkers, schoonmakers, vissers en ambulancemedewerkers.
Maar met alleen een eerdere AOW ben je er volgens het EIB niet. Werknemers in de branches waar de kans op arbeidsongeschiktheid groot is, moeten hun AOW ook werkend kunnen halen. Slijtage voorkomen door preventieve maatregelen is net zo belangrijk als eerder kunnen stoppen met werken.
 
Bron: EIB