Waarom we banger zijn dan verstandig is

Omdat dit amandelvormige hersen­orgaantje, de amygdala, ons parten speelt.

Voor sommige ziektes zijn we veel te bang, terwijl we de kans op andere gevaren steevast te laag inschatten. Hoe een mini-orgaantje ons verstand op nul zet. En hoe u de valkuilen herkent waardoor we soms overdreven bang zijn.

Wie in zijn jeugd eenmaal door een hond gebeten is, kan zijn hele leven bang blijven voor honden. En wie goed ziek is geweest na het eten van mosselen, laat mosselen voorlopig liever staan. Maar we stappen wel zonder veel na te denken elke dag in de auto, we drinken geregeld toch wel wat te veel wijn, en ondanks alles worden we allemaal langzamerhand zwaarder.

Mensen zijn opmerkelijk onhandig in het schatten en berekenen van kansen en risico’s. We weten allemaal dat te zwaar zijn ongezond is: het verhoogt de kans op hart- en vaatziekten, diabetes en sommige vormen van kanker. Toch denken we dat wij die dans wel zullen ontspringen (“Mij overkomt dat niet!”) en dus scheppen we nog wat lekkers op. Maar als de buurvrouw borstkanker krijgt, denk je al snel dat jij ook getroffen zult worden.

Risicodeskundigen kunnen zich daar erg over verbazen. Vroeger, zo’n dertig jaar geleden, klaagden zij steen en been dat ‘gewone mensen’ irrationeel en dom zijn en niet begrijpen hoe ze risico’s en kansen moeten berekenen. Dan legden ze het nog maar een keertje uit, waarna we ze toch niet geloofden en onze eigen afwegingen bleven maken.
Tegenwoordig richt het wetenschappelijk onderzoek zich vooral op de vraag hoe het komt dat wij zo onhandig zijn bij het inschatten van gevaar, en of er misschien patronen in die onhandigheid zitten. Zijn er bij het afwegen van kansen en risico’s valkuilen waardoor we soms overdreven bang zijn? Die blijken er inderdaad te zijn.
[PAGEBREAK]
Valkuil 1: heftig schrikken
Een enkele keer heftig schrikken blijft lang hangen; langer dan heel vaak een beetje schrikken. Dat is ook wel logisch. Op acuut gevaar moet snel gereageerd worden, zoals in een reflex. Dan gaan we niet eerst nadenken of de kachel werkelijk heet is of dat de beer werkelijk kwaad in de zin heeft; liever een keer te veel weggerend dan te weinig (waarbij beren­kenners meteen zullen opmerken dat je bij een beer juist niet je reflexen moet volgen en niet hard moet wegrennen).

Angstige en minder angstige herinneringen worden opgeslagen in een van de twee amygdala: een amandel­vormig orgaantje midden in onze hersenen. Komt zo’n angstig moment weer terug, dan neemt de amygdala onmiddellijk de leiding in het brein over. Voordat we erover kunnen nadenken, en zonder dat we er veel aan kunnen doen, zorgt de amygdala ervoor dat we onszelf in veiligheid brengen of op een andere manier het gevaar de baas proberen te worden.

Hoe machtig de amygdala is, blijkt wel uit het feit dat het geweldig veel inspanning kost om niet weg te rennen als er een grote beer op je afkomt, of niet te slaan naar een wesp die om je hoofd zoemt. Het systeem luistert uiteraard nauw: te weinig angst en je wordt roekeloos, te veel angst en je wordt fobisch. De afstelling van het systeem heeft, zoals elk hersensysteem, te maken met aanleg, ervaring en de afstelling van andere hersensystemen. En natuurlijk met de maatschappij en je levensfase. Riskant gedrag hoort bijvoorbeeld bij jongeren, en dan vooral bij jongens. Ook jonge mannetjesapen nemen risico’s die oudere apen volstrekt onverantwoord vinden, en ook onder jonge mannetjesapen is de sterfte door ongevallen relatief het hoogst. Vrouwtjes zijn juist wat meer risicomijdend.
[PAGEBREAK]
Valkuil 2: levendige fantasie
We zijn banger voor dingen die we ons goed kunnen voorstellen dan voor meer abstracte gevaren. Sommige mensen worden al misselijk bij de gedachte dat ze aan de rand van het dak staan, maar bij een watersnoodramp kunnen ze zich niets voorstellen, dus om dijkverzwaring malen zij niet. Een levendige fantasie is niet altijd een voordeel: het kan zich tegen je keren. Wie al te veel denkt aan de wisse dood die we tegemoet gaan als ons vliegtuig neerstort, kiest allicht voor de auto. Maar juist in een auto loop je meer risico op een ongeluk dan in een vliegtuig.

Valkuil 3: gebrek aan controle
Zaken waar we geen vat op hebben en die we niet helemaal snappen, boezemen ons meer angst in dan zaken waarvan we denken dat we op tijd kunnen ingrijpen. Vliegangst is ook hier een goed voorbeeld: het idee overgeleverd te zijn aan een piloot, zonder vaste grond onder de voeten, en niet weg te kunnen rennen, maakt het vliegen voor veel mensen zeer onaangenaam. Na de aanslagen in New York in 2001 durfden veel mensen niet meer te vliegen, met als gevolg een behoorlijke stijging van het aantal verkeersdoden.

Valkuil 4: nieuwe gevaren
We richten onze aandacht meer op gevaren die ons recent zijn overkomen of ter ore zijn gekomen, dan op risico’s waaraan we gewend zijn geraakt. Na het nieuws over een vliegtuigongeluk willen veel mensen een tijdje niet vliegen, maar dat slijt en de volgende vakantie nemen ze toch maar weer het vliegtuig. Dat gewenning angst dempt, geldt ook voor de directeuren van vliegtuigmaatschappijen: na een crash wordt de controle op vliegtuigen een tijd verscherpt, daarna wordt men weer laconieker. Het veiligste moment om te vliegen is dus pal na een crash.
[PAGEBREAK]
Valkuil 5: lotgevallen van de buren
We schatten onze risico’s niet in aan de hand van gezondheidsstatistieken, maar houden de lotgevallen van de mensen om ons heen in de gaten. Na drie verhalen van kennissen die zijn overvallen, beginnen we ons onwillekeurig zorgen te maken over onze veiligheid, ook al zeggen de cijfers dat de buurt niet onveiliger is geworden. Vrouwen onder de zestig overlijden maar heel zelden, maar áls een vrouw in onze omgeving jong overlijdt, is het vaak aan borstkanker. Dan komt het allemaal erg dichtbij en neigen we ertoe onze kans op borstkanker te overschatten. Maar de kans om slachtoffer van geweld te worden blijft vrij klein, net als de kans om voor je zestigste te overlijden aan borstkanker. Het is goed om je dat te bedenken.

Risico’s afwegen
De valkuilen zorgen ervoor dat we sommige risico’s ten onrechte niet erg serieus nemen – en dat we andere juist te veel aandacht geven. Is dat erg? Jazeker. Van onnodig angstig zijn voor iets met kleine gevolgen (zoals besmetting door een verkouden collega) wordt niemand gelukkig. En als er ‘echte’ risico’s zijn waar je niets aan doet (zoals roken en zwaar overgewicht), leef je misschien ongezonder dan goed voor je is.
Nu we meer weten over de valkuilen die op ons pad liggen, kunnen we ook proberen die te vermijden en rekening te houden met onze schrikreacties, met onze al te levendige fantasie en met onze buurvrouw. Laten we ons niet op stang jagen? Uiteindelijk laten we ons zelden door ingewikkelde risicoschattingen leiden in het leven. Het korte­termijngeluk telt nu eenmaal zwaarder dan de lange termijn, het gemak dient de mens, en het afwegen van risico’s kost soms meer inspanning dan het nemen van risico’s. Maar soms is het goed er toch even bij stil te staan en te kijken of onze inschatting van de risico’s nog wel reëel is.
[PAGEBREAK]
Goed van vertrouwen
Zo blijkt uit psychologisch onderzoek dat de meeste mensen hun kans op een auto-ongeluk, een hartinfarct en een verslaving kleiner inschatten dan realistisch is; ze zijn wat te optimistisch. Althans, ze maken zich misschien wel zorgen, maar ze gedragen zich er niet naar. Er zijn uiteraard ook mensen die juist pessimistisch zijn en hun leven en lichaam beschouwen als een kasplantje dat zonder voortdurende zorg zou verkommeren, maar in meerderheid schijnen wij toch wel iets te veel te denken dat we ons lot in eigen hand hebben en nare ervaringen buiten de deur kunnen houden. Overschatten we onze mogelijkheid tot ingrijpen omdat we anders depressief zouden worden? Als je bedenkt wat je allemaal zou kunnen overkomen, durf je de straat niet meer op en de hoek niet meer om. Overigens, en dat is wat de studie naar risicobeleving door al die deskundigen zo interessant maakt, blijken ouderen vaak opmerkelijk goed van vertrouwen te zijn en nemen ze in dat opzicht risico’s die jongeren niet zo gauw zouden nemen. Ze laten vreemden die zeggen loodgieter te zijn zomaar hun huis binnen, ze zijn een makkelijke prooi voor telefonische colporteurs, en ze denken zelden dat anderen kwaad in de zin zouden kunnen hebben. Een goede verklaring voor deze verschuiving is nog niet gevonden. Angsten moeten, uiteraard, net zo min ons leven gaan beheersen als driften. Onze grote hersenen hebben we juist om alle informatie van de amygdala en alle andere hersencentra bij elkaar te vegen en af te wegen. Het heeft geen zin om kleine risico’s met geringe gevolgen op te blazen, en ook niet om grote risico’s met grote gevolgen te bagatelliseren. We moeten ons wél verstandig zorgen maken. En angst is – zeker als er een grote beer op je afkomt – een slechte raadgever.

Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine