'Toch voel ik me geen slachtoffer'

Kleinkinderen van de Holocaust

Getty Images

Wat doet het met je als je familie de verschrikkingen van de Holocaust meemaakte en je grootouders die ternauwernood overleefden? Twee kinderen van de derde generatie vertellen over hun beladen familiegeschiedenis.

Filmmaakster en journaliste Natascha van Weezel (30):

“Ik was 16 en wilde naar Auschwitz. Mijn school bood de reis aan en ik moest en zou mee. Mijn ouders vonden mij te jong, maar ik overtuigde ze ervan dat het goed was. Ik wilde de schimmen van de dertig familieleden die daar werden vermoord ‘ontmoeten’; de verhalen die ik over hen had gehoord concretiseren. Het was loodzwaar. Ik heb alleen maar gehuild, maar op de een of andere manier was dat heel bevrijdend. Eindelijk kon ik het verdriet dat ik mijn hele leven hierover al voelde eruit gooien.
In mijn familie werd veel over de oorlog gesproken. Heel veel. Op verschillende manieren. De ouders van mijn moeder vertelden haar verhalen over de goede mensen die hen hadden helpen onderduiken. Zij waren zo dankbaar, dat ze zich na de oorlog in Nederland vestigden. De vader van mijn vader heb ik niet gekend, maar zijn moeder praatte er 24/7 over. Ik heb van mijn ouders gehoord dat zij mij al over de Holocaust vertelde toen ik nog in de box zat. De lijsten van het Rode Kruis met de namen van familieleden die nooit meer zouden terugkomen; alles kwam voorbij. Ik kan niet zeggen of dat goed was of niet. De oorlog was in elk geval altijd heel dichtbij. Het besef dat er niet zo heel lang geleden een man was die niet van Joden hield en een systeem bedacht om hen te vernietigen, vond ik heel beangstigend. Daardoor was ik altijd wantrouwend. Mijn vader heeft dit ook. Hij lijkt de meest ­sociale man van de wereld, maar ondertussen heeft hij moeite mensen te vertrouwen. Dit alles bij elkaar maakte mij een angstig kind.

In beide families was ik het enige kleinkind. Voor het eerst sinds 1940 waren er weer drie generaties. Dat mijn ouders niet meer kinderen kregen, heeft ook met de oorlog te maken. Mijn moeder zag de film Sophie’s Choice en wilde niet net als Sophie in een oorlog een keuze moeten maken tussen haar twee kinderen, mocht die dag ooit komen. Ik werd als heel uniek en bijzonder gezien en moest vooral gelukkig zijn. Mij mocht niets overkomen. Dat was natuurlijk heel lief bedoeld, maar ik vertaalde dat naar dat ik geen fouten mocht maken. Ik was zeer perfectionistisch, angstig en wilde iedereen altijd gelukkig maken. Mijn familie had tenslotte al zoveel meegemaakt. Ik kan niet zeggen dat dit de reden was dat ik op mijn 13de anorexia kreeg, maar het had er zeker mee te maken. Niet eten was mijn manier om controle te houden en de wereld die zo onveilig voor me voelde proberen te overzien. Mijn oma zei altijd dat zij niet had moeten overleven, maar haar zus die zoveel meer talenten had. Als mijn oma er niet had mogen zijn, hoe zat dat dan met mij? Dit soort dingen hield mij bezig.

Getty Images


Toen ik een jaar of zes anorexia had, zei een psycholoog tegen mij dat het met mijn familiegeschiedenis helemaal niet zo gek was dat ik mij zo voelde. Dat besef hielp, waardoor ik genas van die eetstoornis. Mijn angst ben ik nooit helemaal kwijtgeraakt. Ik voel me geen slachtoffer, zeker niet. Ik heb de verschrikkingen van de Holocaust niet meegemaakt. Het heeft mijn leven alleen wel ­beïnvloed. Door de verhalen van mijn grootouders weet ik waar ­discriminatie in een extreme vorm toe kan leiden. Dat is niet alleen iets van vroeger, het is heel actueel. Ik zie dat de wereld om ons heen verandert. Trump met al zijn ­bullshit, maar ook het populisme in Nederland dat toeneemt; mensen die een bepaalde groep als zondebok aan­wijzen. Ik spreek mij daar graag over uit. Ik geef er les over op ­scholen, schrijf erover en maak films. Zo ben ik nog steeds heel veel met de oorlog bezig, maar dan op een heel andere manier. Ik heb nog geen kinderen, maar wil ze wel graag. Ik worstel er alleen mee wat ik hun moet vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Ik denk dat ik ook de neiging heb om heel beschermend te zijn, maar daar moet je de vierde generatie niet mee opzadelen. Natuurlijk zal ik hun vertellen over wat onze familie overkwam, maar ik hoop dat ik erin slaag om de emotie zo veel mogelijk van de verhalen los te koppelen. Zoals ik dat zelf uiteindelijk ook heb gedaan. Dat is essen­tieel om gelukkig te worden.”

Acteur en schrijver Tomer Pawlicki (31):

“De grootouders van mijn vaders- en moederskant hebben de oorlog alle vier overleefd, maar veel familieleden hebben zij nooit meer teruggezien. De kleine broertjes van de vader van mijn vader, de neven en nichten van de moeder van mijn moeder, de opa en oma van mijn ouders, niemand weet wat er met ze is gebeurd. Ik besef dat het heel erg is wat mijn familie is overkomen, maar ik heb altijd het gevoel gehad dat het mij niet is overkomen. Daardoor voel ik mij er persoonlijk niet door geraakt. Sommige mensen begrijpen dat niet. Die vinden dat ik er te gemakkelijk overheen stap. Maar de kleinkinderen van daders in Duitsland zijn toch geen daders omdat hun grootouders aan de verkeerde kant stonden? Zou ik mij dan slachtoffer moeten voelen, omdat mijn familie de oorlog heeft meegemaakt? Nee, zo verkrampt wil ik er niet naar kijken. Ik ben blij dat ik besta, dat ik de lucht kan zien, dat ik een vriendin heb, dat ik leef. Allemaal dankzij de oorlog, want zonder de oorlog was ik er niet geweest. De Joodse vader van mijn vader kwam uit een gebied van Polen dat nu tot Oekraïne behoort. Hij vluchtte voor de oorlog naar Rusland, waar hij ook niet welkom was en in een goelag gevangen werd gezet. De enige manier om daar op den duur uit te komen, was door zich aan te sluiten bij het Rode Leger. De voorwaarde was wel dat hij zijn Joodse achternaam veranderde van Koffler naar Pawlicki. Ik weet niet of hij ooit heeft meegevochten, maar hij werd later in elk geval gestationeerd in Polen, waar hij mijn oma ontmoette. Zij vestigden zich in 1968 in Israël, waar ook de ouders van mijn moeder in 1948 naartoe zijn gegaan. Zij kwamen uit het toenmalige Tsjecho-Slowakije en waren in de oorlog naar concentratiekamp Bergen-Belsen gedeporteerd.

Getty Images


Mijn ouders ontmoetten elkaar in de jaren zeventig in Israël, waar zij allebei in dienst zijn geweest. Mijn moeder heeft weleens verteld dat ze zich als jonge vrouw in het leger sterk en onoverwinnelijk voelde. Zij verweet mijn oma dat zij zich in Europa had laten wegvoeren. Zoiets laat je toch niet met je gebeuren? Daarop antwoordde mijn oma: ‘Je begrijpt het niet. Je was er niet bij.’ Dat was het. Er werd verder niet over gepraat. Ik ben dus opgegroeid in een familie waarin de oorlog geen grote rol speelde. Het was gewoon geen issue. Op mijn 4de verhuisden we naar Amsterdam, waar we alleen meededen aan de herdenking op 4 mei, als dat toevallig zo uitkwam. Bijvoorbeeld als we er op televisie langs zapten. Het gebeurde ook wel dat we het om 20.00 uur gewoon vergaten. Omdat de oorlog geen onderwerp van gesprek was en ik niet wist wat er met mijn familieleden was gebeurd, had ik heel lang het idee alsof de oorlog mijn familie niet was overkomen. Ik ging daar pas naar op zoek toen ik op de toneelschool zat. Hier maakte ik een autobiografische solovoorstelling, waarin ik ‘in gesprek ging’ met mijn oma. Deze vormde later de basis van mijn boek Dankzij de oorlog. Om de voorstelling te maken en het boek te schrijven, ben ik mijn ouders vragen gaan stellen en mijn identiteit gaan onderzoeken. Er waren zoveel mensen vermoord in de oorlog, dat ik me afvroeg wat er destijds precies met mijn familie is gebeurd. Ik kon me niet voorstellen dat ze zonder kleerscheuren door de oorlog waren gekomen. Mijn vader zei altijd: ‘Hitler was erg, maar Stalin was véél erger!’ Dat kwam door wat zijn vader heeft meegemaakt, maar het had ook te maken met de trots op zijn ­Slavische achtergrond.

Mijn moeder had mij niet veel over de oorlog te vertellen. Niet omdat ze het moeilijk vond, maar omdat ze er weinig over wist. Zij realiseerde zich dat zij te weinig interesse had getoond toen haar vroeger die verhalen werden verteld. Daarnaast hebben mijn grootouders er weinig over ­gepraat, denk ik.
De ballast van de Holocaust heb ik daarom nooit gevoeld. Ook niet toen ik hoorde dat de oorlog wel degelijk sporen heeft achtergelaten bij mijn familie. Er zijn mensen vermoord. Voor mij is de oorlog de reden dat ik besta. Anders waren mijn groot­ouders nooit naar Israël verhuisd, waar mijn ouders elkaar ontmoetten en ik uiteindelijk werd geboren. Ik wil me niet laten gijzelen door wat er 75 jaar geleden gebeurde. Ook niet door de angst dat het zich weer kan herhalen. Zo wil ik niet leven. Liever draai ik het om. Ik bekijk het vanuit het positieve. Daar hou ik meer energie aan over. Ik heb het geluk gehad dat mijn grootouders de oorlog overleefden en daar ben ik dankbaar voor.”

Dit artikel is eerder verschenen in Plus Magazine mei 2017. Nog geen abonnee van Plus Magazine? Abonnee worden doet u in een handomdraai!