Taalvraag: dichtbij of dicht bij?

Getty Images

Taal… boeken vol zijn erover geschreven. Op tv scoren de spelprogramma’s over taal onverminderd hoog en online is de Taalquiz van PlusOnline een van de populairste rubrieken. De Taalvraag van PlusOnline beantwoordt – u raadt het al – vragen over taal. Deze keer: wanneer schrijven we dichtbij en wanneer moet het juist dicht bij zijn?

De ene keer moet het los, dan weer aan elkaar – om gek van te worden! Gelukkig blijkt het makkelijker dan u misschien dacht.


Staat er wel of geen woord achter?
De natuur is altijd dichtbij, of toch is de natuur altijd dicht bij? Laten we eens beginnen met een paar voorbeelden:
A: Mijn ouders en ik wonen vlak bij elkaar
B: Mijn ouders wonen vlakbij

A: De viskraam staat meestal dicht bij de drogist.
B: Ze woont pal boven de drogist, dus voor haar is de viskraam meestal lekker dichtbij.

Waar hoort het voorzetsel bij?
Bekijkt u bovenstaande zinnen, dan valt u wellicht al iets op. In de A-zinnen staan de woorden dichtbij en vlakbij los van elkaar. Dat komt doordat het voorzetsel bij hoort bij de daaropvolgende woorden: bij elkaar en bij de drogist.
In de B-zinnen volgt er geen woord na het voorzetsel. In zulke gevallen schrijft u woorden als dichtbij en vlakbij dus aan elkaar vast.

Nog een aantal voorbeelden die het duidelijk maken:
A: Achter in de auto is te weinig ruimte voor alle koffers
B: Niet alle koffers passen achterin
A: De gevolgen van de lawine waren zelfs midden in het dorp zichtbaar
B: Zelfs in het dorp zaten we er middenin

En inderdaad… de natuur is dus altijd dichtbij!

Bron: Onze Taal

Auteur