Groeten uit het land van woestijn, palm en kameel

Voor Plus gaat Philip Freriks, voormalig presentator van het NOS Journaal, samen met zijn vrouw terug naar plekken waar ze in hun jonge jaren naartoe reisden. Wat treffen ze nu aan in Tunesië?

Als we het stadje uitrijden is daar het land dat ik me herinner. Vlak, leeg, grauwgeel met grijsgroene pollen woestijngras. De weg is een rechte streep asfalt die ogenschijnlijk naar het oneindige niets leidt. Zo was Tunesië me bijgebleven: als het land van de leegte. Alleen de felrode borden met ‘Pas op voor over­stekende dromedarissen’ zijn nieuw.

Atlasgebergte

Na verloop van tijd doemen de laatste uitlopers van het Atlasgebergte op. Eerst nog als een egaal donkerbeige geheel. Dan, in de opkomende morgenzon, kiest elke ronding, elke sleuf, elke kam, elke uitstulping zijn eigen kleur. Van oker tot bijna hel wit, met soms een waas van groen daartussen, wat duidt op de aanwezigheid van fosfaat. En dat klopt: de fosfaatmijnen van Gafsa zijn hier niet ver vandaan. Geen begroeiing. Naakte bergflanken met de sporen van evenzoveel streling als tuchtiging door moeder natuur. Een wispelturig wezen voorwaar.

Mijn vrouw Lili en ik rijden in Zuid-Tunesië een stukje van onze reis van ruim veertig jaar geleden. We gaan hier op zoek naar de plek waar de fata morgana echt lijkt te bestaan. Maar eerst maken we een omweg langs een paar prachtige bergoases die we toen hebben gemist. En langs dorpen die we niet de moeite waard vonden. In onze domme onwetendheid leken ze ons kennelijk te gewoon; een zoveelste verzameling lemen hutten in een zoveelste bergplooi. Een paar jaar later werden ze weggespoeld. Drie weken lang zware regens waardoor het water in steeds wildere stromen naar beneden kwam: daar waren de lemen hutten niet tegen bestand. De schamele interieurs werden kolkende sluizen, de straten woeste rivieren. De daken stortten in. In elk dorp tientallen families dakloos. Dat was in 1969. Vlak langs de weg die ons een paar jaar daarvoor het gevoel had gegeven dat we waren opgenomen in de oneindigheid.

Nu bezoeken we de geschonden dorpen als monumenten uit ver vervlogen tijden. Ramptoerisme als een soort boetedoening. De bevolking woont in een blokkendozendorp dat aan de voet van de berg is herbouwd. Lokale gidsen doen hun verhaal voor een paar dinars. In Chebika is een wandelroute uitgezet die via ruïnes en spectaculaire rotsspleten naar een warmwaterbron in de diepte voert. Langs de beek die daaruit is ontstaan, groeien dadelbomen. Het is een plek als de tuin van Eden. Overvloed te midden van een ­desolate woestenij. Je kunt het niet mooier zien dan vanaf het terras naast hotel Tamerza Palace, met uitzicht op het oude verwoeste dorp Tamerza, de bergketen daarachter en de brede rivier Oued Horchane. Bij Midès, op de grens met ­Algerije, doen bochtige rivier­engten denken aan de ­canyons van een mini-Arizona. De beste dadels van het land komen hier vandaan. Dat zeggen ze daar zelf, dus moet het waar zijn.

Een hernieuwde kennismaking

Zo maken we nu goed wat we destijds gemist hebben. Per deux-chevaux hadden we in het najaar van 1966 heel Noord-Afrika doorkruist. Via Spanje naar Marokko, Algerije en toen via het zuidelijke El Oued de Tunesische grens over bij Nefta. Het zou nu niet meer kunnen; de grens tussen Marokko en ­Algerije zit al jaren dicht. We kampeerden meestal, en omdat de avonden bitterkoud waren, kookten we ons potje binnen in de auto, op de plek van de achterbank. Benen in de kofferruimte of wat daar in een eend voor doorgaat. Het was behelpen. Ik geloof dat we niet eens een reisgids bij ons hadden. We reisden op de bonnefooi. Onbevangen. Merkten wel wat we tegenkwamen. En dat was heel wat.

Ik kan nu wel een excuus bedenken voor onze misser van toen. We hadden een uitnodiging om op de set te komen kijken van ‘Thibaud ou les croisades’, een tv-serie die zich in het Palestina van de kruistochten heette af te spelen, en destijds in Frankrijk een zekere faam genoot. Het vooruitzicht van misschien wel een gratis hotelbed en zeker een goede maaltijd in gezelschap van echte acteurs won het van het lokale natuurschoon.

We naderen Nefta op zoek naar de route door het zoutmeer in het meest westelijke deel van de uitgestrekte Sjott el-Djerid, het Meer van de Palmen. Van toen herinner ik me vooral de euforie toen we kilometers lang door het zoute water scheurden. Metershoge fonteinen aan weerszijden. Alsof we in een speedboot zaten. We deden een wedstrijdje tegen een oude volkswagen. In de verte zagen we blauwe spiegels van fonkelende zoutkristallen. De fata morgana in haar geheime woonoord betrapt. De Sjott el-Djerid is de broedplaats van de luchtspiegeling.

Een ritje met een dromedaris

Bij navraag blijkt dat er een nieuwe weg is, om het zoutmeer heen. Destijds kwam je niet door Nefta, nu vermijd je het meer. Richting Kébili en Douz rijden we tientallen ­kilometers over een dijk dwars door wat nu een droogliggende zoutwoestijn is. Water staat er ­alleen kort na een regenbui. We ­kijken uit over een eindeloze witte vlakte onder een strakblauwe hemel. Bij een parkeerhaven zijn buspassagiers het zoutmeer opgelopen. Op afstand doen ze denken aan schaatsers op de Gouwzee. De wintertaferelen van Hendrick Avercamp in Tunesië. En in gedachten zijn wij terug in 1966, door het zoute water op weg naar de kruisridders in de woestijn. Probeer dat maar eens uit te leggen. Van zout zijn een soort sneeuwpoppen gemaakt. Vreemde winter­sculpturen die zonder problemen de warme zon trotseren. Een fata morgana op loopafstand.

In Douz laat ik me verleiden tot een ritje met een dromedaris. Ik word in een djellaba gehesen en krijg een blauwe hoofddoek omzwachteld. Een toeristisch cliché, met foto en al. Dat vindt mijn witte kameel kennelijk ook, te oordelen naar zijn weinig vriendelijke keelklanken. Maar het beest doet wat er van hem wordt verwacht en sloft me in een aangenaam ritme over de zandduintjes. Zo prettig zit ik daar boven op zijn bult dat ik best een langere tocht zou willen maken.

In het Museum van de Sahara blijkt de gids een plaatselijke beroemdheid te zijn. Noem de naam Belkacem Mraghouzi in deze streek en iedereen weet dat je het hebt over de dichter die zo aangrijpend geschreven heeft over de dood van zijn dromedaris. “Een kameel is trouwer aan zijn baas dan een hond”, zegt hij met een tremolo in zijn stem. In fraaie volzinnen en met onmiskenbaar acteertalent vertelt hij over de woestijnnomaden en het leven in de tent, met zijn door een gordijn afgesloten vrouwen- en mannencompartiment. Hoe hij met één tik op de tentpaal aangeeft dat zij het eten kan opdienen, twee tikken dat hij klaar is en drie dat hij haar wenst ‘te contacteren’, ­zoals Belkacem Mraghouzi het fysieke samenzijn zedig omschrijft. Aan de gelaatsuitdrukking van Lili zie ik dat ze weinig gecharmeerd is van deze ­bedoeïenencultuur.

Bijbelse taferelen

We zijn in de streek van woestijn, palm, kameel. Een haast bijbels oord, met spectaculaire ver­gezichten. Fotogeniek. In een uitgedroogde vallei zijn delen van de film ‘The English Patient’ opgenomen. De cameraman heeft er zichzelf duidelijk een plezier mee gedaan. Verderop in de woestijn, bij versteende zandhopen, staat nog wat decor.

‘Bijbels’ voelde het veertig jaar geleden ook. Tegen wil en dank werden we toen teruggezogen in de tijd. We reisden naar Tunesië via het Spanje van Franco; toen nog een achterlijk land, maar ondanks alles deel van het christelijke ­Europa. Ons continent. De oversteek naar Tanger in Marokko was het begin van een frontale cultuurschok die we ondergingen met een mengeling van verrukking, verbijstering en soms ook angst. De oproep tot het gebed klonk ons in de oren als muziek uit de oriëntaalse romantiek; dat vrouwen schichtige bange wezens waren, voelde ook toen ongemakkelijk. Onbewust probeerden we onze onschuld te bewaren bij die destabiliserende ontdekking van een nieuwe wereld. Het werd onze Bildungsreise, in de geest van Montesquieu (“Reizen vormt de geest”), niet vertroebeld door wat later het multiculturele drama zou worden.

Het traditionele woestijnschip heeft plaatsgemaakt voor een onbijbels grommende fourwheeldrive. Daarmee doen we als willige bijrijders een partijtje Parijs-Dakar over de zandheuvels tussen de Sjott el-Djerid en de Sjott al-Gharsa, met als eindbestemming Onk Ejmel, wat zoveel betekent als de ‘kamelennek’. Het is een daarop gelijkende rotspartij midden op een lege zandvlakte in de avondzon. Als er niet zoveel andere bijrijders ­waren: een toppunt van woestijnromantiek.

We lopen door de oude stad van Tozeur. Smalle straatjes en de winkel van Saïd, die te veel babbels heeft en zich met te veel (Franse) beroemdheden heeft laten fotograferen. Toch laten we ons door Saïd een houten kameel aansmeren voor te veel geld. Tussen zijn fraaie antiquiteitenverzameling hebben we ons het hoofd op hol laten brengen. Je moet van goeden huize komen, wil je tegen een Arabische handelsman opgewassen zijn.

We eindigen op Place Canova, met in het midden een protserige fontein bij een raar bruggetje in een rommelig tuintje. Ik probeer me te herinneren hoe het hier destijds was. Ik zie alleen maar beelden van slecht onderhouden gevels zoals die er nog altijd zijn. Het plein blijft vaag.

Tegenover het gouverneurshuis vind ik een aantal borden met oude foto’s van historische moskeeën als de Zaoui Sidi Harbid en de Bled el Ader met zijn Byzantijnse toren die keurig is gerestaureerd. Op het Canovaplein van de oude foto’s, uit de Franse tijd, staat ook een fontein; een soort ­cupido in een rokje, voorzien van een vreemd hoofddeksel en in zijn rechterhand een vrijheidsvlam. “Vrijheid voor wie?”, zal de autochtone bevolking zich destijds hebben afgevraagd.

Vrijheid?

Een oudere heer in westers kostuum zegt zich het vrijheidsbeeld niet te kunnen herinneren. De nieuwe fontein dateert in elk geval van na 1987. Dat valt op te maken uit de zeven ringen die het bouwsel telt. Zeven ringen die herinneren aan
7 november 1987, toen de huidige president Ben Ali met een zachte coup de vader des vaderlands Habib Bourguiba uit zijn ambt zette. Sindsdien is hij de absolute machthebber, die onlangs nog met 94 procent van de stemmen werd herkozen.
In het bizarre Museum Dar Cheraït komen we kroonprins Willem-Alexander tegen, althans: op de foto. Hij was hier een paar jaar geleden in het kader van een Tunesisch-Nederlandse manifestatie, zo lees ik in een eveneens uitgestald krantenartikel. Hij heeft dus ook de merkwaardige ­collectie gezien van dit museum, dat onderdeel is van het beste hotel van de stad. Het begint heel klassiek met de inventaris van een Tunesische sultan. Prachtig handwerk, met als topstuk de nachtspiegel van de Bey (gouverneur) van Tunis, die op zijn beurt door Bourguiba was afgezet. De pot is van doorzichtig beschilderd glas.

Daarna verhaalt het museum over de geschiedenis van Tunesië in een Disneylandachtige poging om de Feniciërs, Carthagers, Romeinen, Hannibal, Berbers én Ben Ali recht te doen. Ik lees het nog eens na in de reisgids van Lonely Planet; Hannibals olifanten van karton dansen voor mijn ogen.

Gelukkig grenst het hotel annex museum aan de uitgestrekte palmentuin van Tozeur. Langs een van de paden staat het bescheiden standbeeld van Ibn Chabbat, misschien wel de grootste held van deze regio. Als dichter, filosoof, wiskundige en vooral ingenieur ontwierp hij in de 13de eeuw een irrigatiesysteem dat nog steeds wordt gebruikt. Hij bedacht ook een methode om het beschikbare water eerlijk te verdelen. Daarmee heeft hij ongetwijfeld veel ellende voorkomen. Hij zou er nu de Nobelprijs voor de Vrede mee hebben gewonnen.

In het net geopende Eden Palm, een fraai cultureel centrum, leren we alles over de ‘schatten uit de oase’. Over de palmboom en hoe het stof van de mannetjesboom de vrouwtjesboom bevrucht. Het een gaat niet zonder het ander, het komt bekend voor. We bewonderen het palmhout met zijn bijzondere structuur nadat een boom eerst een jaar lang in het zoutmeer gelegen heeft. We mogen eten van ‘de koningin van de dadels’, een goudkleurige variant die bijna doorzichtig is. We proeven dadeljam, dadelmousse en dadelsap met sinaasappel. Vanaf het terras kijken we over de palmentuin en zien dat het goed is.

Philip’s Praktische Tips

Zuid-Tunesië, met zijn woestijn, oases en zoutmeren, is bij uitstek geschikt voor een korte vakantie. De na­zomer duurt er lang; vanaf februari/maart kan het er al heel aangenaam warm zijn.

Vanuit de hotels worden excursies georganiseerd per 4wd. Met eigen (huur)auto en een goede reisgids kan ook. De wegen zijn goed, maar de zandheuvels naar Onk Ejmel zijn met een gewone auto niet te doen.

Tozeur heeft een fraaie golfbaan met gras uit Arizona. Volgens kenners een ‘technische’ baan; voor liefhebbers een spannende uitdaging. www.tozeuroasisgolf.com.

Leuke restaurantjes zijn er niet. Eten doe je in de hotelrestaurants (en is middelmatig). Maar ja, je bent hier dan ook voor de natuur. Tunisair vliegt van Amsterdam naar Tunis. Rechtstreeks naar Tozeur kan vanuit Parijs (Orly); die vlucht duurt nog geen drie uur. Ook een idee: een trip met eigen auto. Via Genua per boot naar Tunis en vervolgens naar het zuiden.

Meer weten?

www.ontdektunesie.nl/lokaties/zuiden.html
www.voigttravel.nl
www.palmoase.nl
 

Auteur