Reisverslag: reis door Argentinië

Hartstocht, melancholie, de erfenis van onderdrukking, maar ook: de eeuwige jeugd van Buenos Aires. Schrijfster Nelleke Noordervliet reist door Argentinië.

Klein geluk in een bezoedeld land

Missing media-item.
Nelleke Noordervliet debuteerde in 1987 met een roman over Multatuli’s vrouw Tine. Kort geleden verscheen van haar ‘Zonder noorden komt niemand thuis’.
Als in Buenos Aires de straten schitterend blauw kleuren
door de bloeiende jacarandabomen, staan in Vuurland stugge, knalgele paardenbloemen in het gras. Het is er lente. Mijn man en ik zijn in Buenos Aires overgestapt op een binnenlandse vlucht naar het diepe zuiden, meer dan drieduizend kilometer verder. Onder ons draait langzaam het immense land van pampa’s weg. Het noorden is subtropisch, de punt van het continent reikt naar Antarctica. Het is zo ver weg dat daar in het zuidelijke Ushuaia en omstreken tot halverwege de twintigste eeuw misdadigers werden opgeborgen in werkkampen. Vluchten was onmogelijk.
Onderweg zouden de gevangenen van ontbering sterven. In de hoofdstraat zien we een grote muurschildering, die aan dat verleden herinnert.

De bevolking, die er een mager bestaan onttrekt aan land en zee, is een mix van oorspronkelijke indianenstammen, nakomelingen van bagno-klanten en avonturiers. Het was een hard leven, maar nu helpt het verlangen van de moderne toerist naar onherbergzaamheid en woeste schoonheid de lokale economie aan inkomsten.
Bij verre vluchten voel ik altijd het elastiek dat me aan huis en haard bindt bijna tot knappen aan toe oprekken. De gedachte dat ik aan de andere kant van de aardbol ben, heeft iets duizelingwekkends. Maar het licht is vertrouwd. Het klimaat heeft het frisse en winderige van onze eigen contreien. Het doet aan Noorwegen denken.  
    
Het stadje Ushuaia zelf heeft niet veel bijzonders te bieden. De omgeving doet het hem. Ongerepte bergketens met besneeuwde toppen staan aan weerszijden van het brede grijze Beagle-kanaal. Het schip met Darwin voer hierlangs op weg naar de Grote Oceaan. Op rotsen in zee liggen families zeeleeuwen, andere eilandjes druipen van de stinkende guano, mest van aalscholvers die daar met honderden rondscharrelen. In valleien landinwaarts tref je uitgestrekte turfmoerassen aan, onafzienbare kussens mossig veen met hier en daar een kale boomstam als wrakhout ertussen. Rijdend langs lege wegen komen we op een kaap bij een kleine houten nederzetting aan, behorend bij Estancia Harberton, waar een kop thee wordt geschonken en waar de herinnering wordt bewaard aan barre tijden.

Onderweg zien we soms karkassen. De weidsheid en de eindeloosheid van het landschap geven de indruk of het pas geschapen is. De mens heeft nog geen bezit genomen van het land, heeft er nog niet zijn stempel op gezet. De natuur is hier nog de baas.

Boven het stadje ligt de Martial-gletsjer. Bij de skilift omhoog hoort een kaartjesknipper. Het is een nog betrekkelijk jonge man met ijzingwekkend mooie blauwe ogen. Verlegen lachend legt hij het boek waarin hij leest weg als wij aankomen. De stoel waarop hij zit wordt bijeengehouden met touwtjes en plakband. Tijdens de lange sombere dagen hier is lezen zijn redding. Welke dromen koestert hij? Droomt hij van verre reizen? Of droomt hij ervan schrijver te worden? Hij neemt onze kaartjes aan en scheurt ze ten teken van controle. Ik wil iets tegen hem zeggen, hem troosten of bemoedigen, maar misschien is dat helemaal niet nodig. Bovendien spreek ik geen Spaans. “Goedemorgen”, zeg ik dus maar en: “Dank u wel.” “Veel plezier”, zegt hij met een schuwe blik. We lopen door naar de stoeltjeslift. Als ik omkijk is hij weer verdiept in zijn boek. Zijn jonge nek steekt kwetsbaar uit zijn boord. De bomen boven aan de voet van de gletsjer wringen zich uit de harde grond, staan gebogen naar de wind die altijd waait.

Maar op een zaterdagmiddag is er feest in het stadje. Tussen de wolken komt soms fel de zon tevoorschijn met de belofte van warmte. Er wordt gedanst op straat. Muziek. Gaucho’s met brede leren beenkappen en platte hoeden staan fier en stoer tegenover hun vrouwen in jurken met wijde rokken vol stroken. Een vader danst met zijn dochtertje van drie. Het meisje imiteert ernstig en elegant de bewegingen van de moeders. Het zit er al vroeg in.

Er heerst hier iets van eenvoudig geluk, al is dat misschien een te groot woord. Het komt omdat luxe hier echt ver weg is en iedereen even arm of rijk lijkt. Ik zie het aan het hulpje op de boot waarmee we een excursie maken. Een man van een jaar of dertig. Hij mag de stootwillen uithangen, hij mag met putsen water de afdrukken van vuile schoenen wegpoetsen, hij mag thee schenken, hij mag op lange rechte stukken even aan het stuurwiel staan en hij doet dat allemaal met een stralende glimlach op zijn gezicht. Stikgelukkig. Hij draagt een glimmende trouwring. Misschien is zijn vrouw zwanger van hun eerste kind en is hij blij dat hij werk heeft en voor zijn gezin kan zorgen.

Door vertraging van de vlucht komen we veel te laat in Bariloche aan. Het is aardedonker, we moeten de huurauto halen en vervolgens – het regent ook een beetje – de weg zoeken naar het huis dat we hebben gehuurd, tachtig kilometer verder. Geen TomTom aan boord, alleen een eenvoudige kaart en de routebeschrijving van de verhuurder. Bij het huis zal iemand op ons wachten, maar het is al zo laat dat we bang zijn voor een gesloten deur te komen. En telefonisch contact is niet mogelijk.

We weten niet door wat voor landschap we rijden. Het kan overal zijn: de bochtige, natte weg, verlicht  door de koplampen, de bermen die nu eens steil oprijzen, dan weer een duistere ruimte suggereren. Geen nederzettingen waar uit de ramen welkom licht schijnt. Tegenliggers af en toe, dat wel. Er wonen dus mensen. Natuurlijk weten we dat. We zijn op weg naar Villa La Angostura, een plek waar veel Argentijnen hun wintervakantie doorbrengen. Ons kroonprinselijk paar heeft er ook wat optrekjes. Het meer en de omringende bergen zien er op plaatjes sprookjesachtig mooi uit. In de duisternis kunnen we er alleen maar naar raden.

We vinden het huis. Voor zover we kunnen zien mooi gelegen buiten het dorp aan een stil pad midden in het bos. Maar niemand te bekennen. De sleutelbewaarder is weer naar huis. Wat hebben we van hem? Een naam? Een adres? We rijden een stukje verder, richting dorp, en zien licht branden in een hotel. Daar worden we ongelooflijk vriendelijk te woord gestaan. In het Spaans. Een andere taal spreekt men niet. Ons Spaans is beperkt, maar men snapt ons probleem en doet alle mogelijke moeite de sleutelbewaarder te achterhalen. Het lukt! Binnen twintig minuten staat de beheerder, die al in bed lag, voor onze neuzen met excuses, die wij hem op onze beurt ook omstandig maken. Vertraging, u begrijpt. Ja, hij begrijpt. Hij gaat ons door de gestage regen voor naar het huis en opent de deur. Warm en droog. Heerlijk! De volgende dag wordt onze nieuwsgierigheid naar de omgeving bevredigd: die is inderdaad schitterend.

Rijke Argentijnen hebben hier grote, chalet-achtige buitenhuizen. De financiële crisis die Argentinië op de rand van een bankroet heeft gebracht – we herinneren ons de demonstraties in Buenos Aires waar mensen met pannen en deksels en pollepels uiting gaven aan hun ongenoegen – heeft hier zo te zien niet toegeslagen. Het dorp heeft mooie winkels en is ingericht op de lui die wat te verteren hebben.

Een van de betere restaurants is eigendom van Martin Zorreguieta, de broer van prinses Máxima. Nieuwsgierig gaan we er eten, al willen we niet weten dat we Nederlanders zijn om niet versleten te worden voor royalty-toeristen. Broerlief heet ons hartelijk welkom en begeleidt ons naar een tafeltje. Dat is zijn voornaamste taak: gasten ontvangen en uitzwaaien. Hij doet het allercharmantst. Het eten is heel behoorlijk. We hopen dat hij onze conversatie niet heeft gehoord, maar als we afscheid nemen zegt hij toch in het Nederlands: goedenavond, dank u wel en tot ziens.

Hoofd leeg, hartslag kalm –  zo keren we terug naar Buenos Aires. Het is een van de leukste steden die ik ken, en niet alleen omdat het er zo goedkoop is. Je kunt er eindeloos zwerven van buurt naar buurt, steeds weer geleidelijk in een andere sfeer gerakend. Het heeft iets van Parijs, het heeft iets van New York, maar bovenal is het Buenos Aires: druk, kleurrijk, stijlvol. Mijn vader zou in Buenos Aires koperpoetser zijn geweest en na zijn werk naar een tangueria zijn gegaan.

De stad is meer, veel meer dan de tango, maar toch is geen bezoek compleet zonder een middagje in de bovenzaal van Café l’Ideal. Daar verzamelen zich liefhebbers. Veel oudere mannen en vrouwen, die evenals het zaaltje betere tijden hebben gezien, maar allen zijn goed en zorgvuldig gekleed met speciale aandacht voor het schoeisel. Sommigen zijn alleen gekomen, anderen vormen een paar. Het gaat er echt om de dans, om de hartstocht en de melancholie. Het gaat om de overgave. Uit de luidsprekers schalt een tango of een milonga. De ingewikkelde mouvementen worden perfect uitgevoerd. Ieder heeft zijn eigen stijl. Het is een onweerstaanbaar en hartveroverend schouwspel. Ik zie in de dansparen mijn ouders, die elk familiefeest opluisterden met een soepele ballroomtango. We drinken te zoete champagne.

Aan het tafeltje naast ons zit een Duits meisje met een boekje ‘Tango Lernen’. Ze waagt zich in het hol van de leeuw en dat is haar aan te zien. De ridderlijke oudere heren vatten haar vast en slepen haar door de dans heen, die ze met moeite maar allengs beter volgt met grote schrikogen en rode wangen. Na de dans wordt ze telkens teruggezet op haar stoel als was ze van porselein. Handkus. Smachtende blik. Ze duikt in het boekje en bestudeert de schema’s. Tot opnieuw een danser haar met een galante buiging uitnodigt de theorie in de praktijk te brengen. Dat is pas toewijding!

Het oogverblindend witte kerkje voor de begraafplaats in de wijk Recoleta is prachtig onderhouden en bevat schitterende retablo’s met levensechte beelden van de Man van Smarten, de Lijdende Moeder, en allerlei andere gepijnigde heiligen. De stijl is van een goudbeslagen en felgekleurde barok. De katholieke romantisering van het lijden is zichtbaar in elk gewrongen detail, elke bloeddruppel, elke traan, elke gekwelde oogopslag. Hoe moet een mens zich voelen die in die protserige en blinkende kerk gaat bidden? Het is een en al narigheid en ellende in technicolor. Nergens komen we een triomferende Jezus tegen gezeten naast zijn hemelse vader. Nergens verlossing, nergens bevrijding. En dat in die zon.

De dodenstad is een labyrinth van lange smalle, goed onderhouden straten met huisjes voor de doden. Er lopen wat schoonmakers rond met bezems en emmers. Veel engelen, veel koepels, veel graniet, veel plaquettes en kransen. We stellen ons voor hoe op de Jongste Dag uit al deze huisjes en grafkelders de doden naar buiten komen om geoordeeld te worden. Het familiegraf van Evita Perón-Duarte is niet erg bijzonder. Zwart glimmend graniet. In de deur zijn wat verwelkte bloemen gestoken.
Op een kruispunt in het cimeterio gaan we rustig op een bankje zitten. Er komen twee grafdelvers aan met een kar vol doodskisten. Op de voeteneinden zien we met krijt de namen geschreven en de datum van overlijden. Juist als de eerste kar ons passeert, valt er een deksel af. In tweeën. De man raapt de stukken op, legt ze op de kar en vervolgt zijn weg naar de plaats waar de beenderen zullen worden vermalen. De doden horen bij de levenden. Op het Plaza de Mayo in het centrum van de stad komen nog altijd de Dwaze Moeders bijeen om naar hun kinderen en kleinkinderen te vragen die tijdens de dictatuur zijn verdwenen.

Een andere begraafplaats in Buenos Aires herbergt het graf van de grote tangozanger Carlos Gardel, die in 1935 overleed. Nog dagelijks worden verse bloemen bij zijn standbeeld gelegd en tussen de stenen vingers steekt men een brandende sigaret. “Volver” zingt Carlos Gardel op krakerige oude opnamen: terugkeren. “Ik kan in de verte bijna de lichtjes zien schitteren die mijn terugkeer markeren...” En hij vraagt zich af hoe het zal zijn als hij terugkeert met gerimpeld voorhoofd en de slapen wit door de sneeuw van de tijd. Daar staat hij op zijn sokkel: eeuwig jong. Als Buenos Aires.

Nelleke’s reistips

  • In Ushuaia: huur een auto en rijd naar Estancia Harberton en naar Nationaal Park Terra del Fuego.
  • Vlieg naar El Calafate bij de spectaculaire gletsjer Perito Moreno. Logeer op de Estancia Nibepo Aike. Het is ver buiten de bewoonde wereld in een overweldigende natuur. Topplek. Argentijnser kan niet.
    www.nibepoaike.com.ar.
  • In Villa La Angostura is het restaurant van Martín Zorreguieta genaamd Tinto Bistro.
  • Nog een fantastische estancia is La Oriental, 250 km van Buenos Aires. Prachtig 19de-eeuws landhuis. www.estancia-laoriental.com.
  • In Buenos Aires: bezoek een tangueria, bijvoorbeeld Confiteria Ideal, maar ga dan aan het eind van de middag naar het bovenzaaltje. Ga naar de opera in het schitterende Teatro Colon. Eet een steak in restaurant La Brigada in San Telmo. Drink een cocktail in de wijk Palermo. Leer is mooi en goedkoop in Argentinië (ja, al die koeien!).