Ik legde mijn handen op zijn schouders en keek in zijn ogen tot het putje van zijn ziel

Yvonne Kroonenberg publiceerde begin deze maand haar nieuwe boek dat over volkstuinieren gaat. Haar toon is als altijd lichtvoetig vanuit een geamuseerd gemoed, maar haar levensverhaal kent veel tonen. “Als ik mijn 18-jarige ik had verteld dat mijn leven zo mooi zou worden, had ze het nooit geloofd.”
‘Vroeger was mijn vader leraar op de middelbare school. Die gast was hoogbegaafd, sprak veertien talen en had als plan af te studeren op de zwarte dichtkunst in Amerika. Zijn diepste verlangen was tolk worden, het is er nooit van gekomen. Het verhaal van zijn leven: hij wilde van alles, maar kwam tot weinig. Zijn verlangen droeg hij over op mij. Uiteindelijk heb ik zijn ambitie waargemaakt door schrijver te worden. Mijn vader had allerlei manuscripten klaar liggen, maar miste discipline. Hij is jong gestorven, 62, zonder al zijn plannen en dromen uit te voeren. Ik heb hem daartoe wel aangemoedigd, maar ik had zelf nog te weinig ervaring. Hij was beschadigd door de oorlog, waarin mijn joodse ouders al hun vrienden hebben verloren. Daarbij had hij een nare moeder. Mijn vader is gedwongen om te trouwen omdat mijn ouders al samenwoonden. De voorbehoedsmiddelen waren slecht, binnen zes jaar zat hij in een konijnenhok met vier kinderen. Ik was leergierig. Hij deed afstandelijk, maar hij reikte me evengoed alles aan. ‘Je moet je geest meubileren’, zei hij. Dat doe ik. Nog steeds.
De buit is binnen, alles is mij ten deel gevallen
Toen ik naar de basisschool moest, voorzagen mijn ouders dat ik dezelfde vreselijke juf zou krijgen als mijn zus had gehad. Weet je wat, dachten ze, dan gaat Yvonne een jaartje eerder naar school. Zat ik als 5-jarige tussen kinderen van 6 en zelfs 7. Ik was de kleinste en de jongste van de klas, een kleuter. En ik had altijd een snotneus. Ik werd gepest. Niet zo gek, ik was een raar kind dat heel rare dingen zei. Ik probeerde woorden uit die ik had opgevangen en waarvan ik de betekenis niet wist. Mijn moeder werd er gek van: ‘Doe toch eens normaal!’

Haar zat het ook niet mee. Ze was verpleegkundige, dat was haar grote droom. Maar werken mocht niet, want ze had vier kinderen, ze zat thuis. Zo zielig. En toen het moederen klaar was, kreeg ze op haar 40ste multiple sclerose.
Opvoeden, dat konden mijn ouders niet. Ze waren ervan overtuigd dat hun kinderen in grote vrijheid moesten opgroeien, maar ik had graag van ze geleerd dat ik ‘nee’ mocht zeggen. Ik was meegaand en dan heb je ouders die seksuele vrijheid als het hoogste goed beschouwen. Voor een meisje is dat niet verstandig. Thuis werden veel grappen gemaakt. Getraumatiseerden worden geestig om te overleven. Moppen waren verboden, het moest wel verbale kunst zijn, scherp en ad rem.
Ikzelf ben helemaal niet zo, zeker niet in gezelschap. Ik moet een tijdje zitten en dan pas word ik lollig. En altijd met respect, alleen heel milde spot is toegestaan. In mijn nieuwe boek over volkstuinen was het gemakkelijk geweest de tuinkabouters belachelijk te maken. Maar dat wil ik niet. De verwondering moet altijd winnen.
Toen ik 16 was heb ik besloten niet moeilijk te doen. Ik hield van harmonie. Mijn ouders vonden mijn vriendje veel te min en mijn moeder zei dan nare dingen. Daar werd ik woedend van. Maar ik dacht: als ik die woede beheers, blijft het gezellig. Niet gezond. Ik heb nogal wat therapie nodig gehad om dat allemaal te ordenen. Ik wilde geen kinderen, omdat ik mijn kindertijd niet leuk vond. Aangemoedigd door mijn ouders: ‘Neem ze niet, je bent je vrijheid kwijt!’ Ik ben ooit samen geweest met een man die graag vader wilden worden. Tot ik vroeg: ‘Ga jij dan op ze passen?’ Toen was het gesprek voorbij.
Nu heb ik Joep. Hij is al 45 jaar in mijn leven. Een fantastische man die twee kinderen en kleinkinderen uit een vorige relatie heeft. Ik doe mijn best mijn rol als grootmoeder te vervullen, maar ik voel me nog altijd de hulp-Sinterklaas.
Van mij mogen kinderen er een teringzooi van maken, zelf pannenkoeken bakken en ze omhooggooien om ze om te draaien. Dat gaat altijd fout, maar ik word dan niet boos. Ik las in Plus dat het zo leuk is, grootouderschap. Leuk is het helemaal niet, het is een verantwoordelijkheid en die neem ik heel serieus.
Nu denk ik weleens: als je mijn 18-jarige ik had verteld dat ik op 74-jarige leeftijd in het centrum van Amsterdam zou wonen, in een liefdevolle relatie zou zitten, omringd door dieren, gezegend met het leukste werk van de wereld, had ze het nooit geloofd. Maar het is zo. Ik leef zonder geldzorgen, mijn gezondheid is momenteel aanvaardbaar. Dat dit alles voor mij is weggelegd: heel bijzonder. Toen ik 18 was, studeerde ik in Louisiana, de Biblebelt van Amerika, waar ik met mijn vrije jeugd en vrije seks plots in terechtkwam. Ik begreep helemaal niks van die mensen, de enigen die ik begreep waren de hippies. Bij hen heb ik me aangesloten en me volgegooid met pillen en wiet. En wat seks betrof: ‘nee’ zeggen kon ik nog steeds niet. Ver-schrik-ke-lij-ke tijd.

Ik had daar een kameraad die psychologie studeerde, zoiets interessants wilde ik ook wel. Maar na zes jaar studeren en vijf jaar praktijk bleek dat ik therapie geven niet meer leuk vond.
Ik legde mijn handen op zijn schouders en keek in zijn ogen tot het putje van zijn ziel
Ik kreeg de kans bij een blad dat een columnist zocht voor de problemenrubriek. Later kwam ik bij Playboy en NRC Handelsblad. Schrijven was precies wat ik wilde: in mijn eentje aan een tafel zitten prutsen. Mijn geluk was dat ik heel betrouwbaar ben. Als ze duizend woorden vroegen kregen ze precies op tijd geen 800, geen 1250, maar precies duizend woorden. Ik kreeg steeds meer opdrachten en heb verschrikke-lijk hard gewerkt. Dan heb je geen tijd om de diva uit te hangen. Daarbij had mijn moeder me altijd ingepeperd: ‘Denk maar niet dat je iets bijzonders bent.’ Dus dat heb ik ook nooit gedacht. Ik ben nog altijd bang overal in tekort te schieten. Dat ik desondanks zoveel columns en zoveel boeken heb mogen maken en zoveel mensen, zoals jij zegt, hebt vermaakt, komt omdat ik heel goed kan doorzetten. Gewoon blijven zitten en prutsen aan die woorden en zinnen, tot het goed is. Ik zit de hele tijd te kijken, naar de volgorde waarin de woorden moeten en of ze niet te moeilijk zijn. Ingewikkelde woorden vervangen door heel eenvoudige. Ik denk dat ik veel te danken heb aan Annie M.G. Schmidt. Haar toon zit in mijn hoofd.
Straks ja, wat is straks, hoeveel tijd is mij nog gegeven? Toen ik in 2018 borstkanker kreeg, zeiden mensen: ‘Ga je erover schrijven?’ Ik zei: ‘Dat dacht ik niet, want met boeken over kanker kun je de grachten dempen.’ Maar toen schoot me te binnen: de laaggeletterden hebben nog niks. Dus heb ik De tietenbus geschreven, een flinterdun maar begrijpelijk boekje.
Ik heb nu drie keer kanker gehad en dacht dat ik waarschijnlijk wel dood zou gaan, maar dat is niet gebeurd. Ik ben blij dat ik er nog ben, want ik vind ouder worden leuk. Tegelijk besef ik: een vierde keer kanker kan mij zomaar overkomen, de 80 ga ik niet halen. Daarom zijn Joep en ik toch maar getrouwd. Anders heeft-ie niks, want dit huis is van mij. Ik heb nooit tijd gehad geld uit te geven, ik heb nooit grote wensen. Ik reed in een Twingo en om kleren geef ik niks. Ik spaarde ook omdat ik ervan uitging dat er een moment zou komen dat mensen zeiden: ‘Die boeken van Yvonne Kroonenberg hoeven wij niet meer te lezen.’ Dat is reuze meegevallen, maar het was een reden om voor een goed pensioen te zorgen. En daarnaast hou ik ook gewoon van die man. Joep is timmerman en is heel knap in zijn vak, maar hij schept nooit op. Hij is vriendelijk en verstandig. Dol op voetbal, maar daarmee zeurt hij nooit aan mijn kop. Hij is stil, ik vind dat fijn.
Ik ken Joep al vanaf 1980, vond hem meteen de mooiste man die ik ooit had gezien, met zijn grote ogen en regel- matige gelaatstrekken. We hebben wel een ijstijd gehad waarin we andere partners hadden, we moesten opnieuw bij elkaar komen. Ik was afschuwelijk op mijn 30ste en hij een grote augurk met een stugge kop, terwijl ik maar doorzeurde.
Toen we later weer vrij waren, kwam hij eten. Hij zat aan tafel, ik liep vanuit de keuken naar hem toe en legde mijn handen op zijn schouders. Alsof die handen gingen branden! Hij keek op en ik keek door zijn ogen tot het putje van zijn ziel. Toen was het weer aan. Nu zijn we twee vogeltjes op één tak. Als de een naar rechts kijkt, doet de ander dat ook. Wat ik nu heb, is waar ik altijd naar verlangde: harmonie, gezelligheid. Zo moet het zijn.

Ik heb altijd van dieren gehouden. Biologie vind ik fantastisch. Ik lees alles over wespen, vleermuizen, geluiden in de natuur, ik vind alles wonderlijk. Mijn ouders waren asfalt-mensen. We woonden in Scheveningen, maar we gingen alleen in de zomer naar het strand en nooit langer dan strikt noodzakelijk. En dat terwijl mijn vader de namen van alle schelpen kende. Ik was dus beslist geen buitenkind, maar Joep zei op een dag: ‘Ik geloof dat ik niet meer zonder volkstuin kan leven.’ In 2015 kregen we er een. Het ging Joep om dat tuinhuisje, hij wilde timmeren, de planten doe ik voornamelijk.
Aanvankelijk had ik geen idee, een buurman noemde onze tuin Ruigoord. Ik had geen ontwerp, geen grasmaaier, ik rommelde maar wat aan. Ik heb grote moeite met ingrijpen. Onkruid wieden vind ik zielig. Zijn ze zo dapper uit die grond te komen groeien, zou ik ze gaan losrukken? Ik zie overal personen met een ziel, dat is het probleem, ik zie ze in mensen, maar ook in dieren en in plantjes. Het zijn levende wezens die ik echt leer kennen, ze laten blijken wat ze willen. Ik vind dat fascinerend.
’s Zomers stap ik op mijn fiets en ga ik. Mijn grote geluk in de volkstuin is dat er zoveel gebeurt. Laatst had ik een bloemenzee en zei een buurman: ‘Móói!’ ‘Ja, Helianthus’, riep ik blij. Hij: ‘Nee, het zijn aardperen.’ Mijn God. Die nemen nu alle ruimte in. Ik ga ze niet terugsnoeien. Ik ga niemand te lijf.
Ik hoop dat ik nog jaren van de tuin kan genieten. Maar ik reken er niet op. Als je drie keer kanker krijgt, komt de vierde keer ook wel. Dan ga ik heel erg schrikken en dan daal ik gelaten af naar het graf. De buit is binnen, alles is mij ten deel gevallen. Ik heb de liefste mensen om me heen en doe waar ik dol op ben. Ik leef bij de dag en het halve jaar. Iedere positieve controle is een startsein: ha, we gaan weer zes maanden lol trappen. Niet in een luie stoel blijven zitten, meedoen. Ik blijf mijn geest meubileren, vanuit de bereidheid me te verwonderen. Als er een loket was waar ik af kon rekenen, zou ik dat dankbaar doen.”
Denk maar niet dat je iets bijzonders bent, peperde mijn moeder me in
Yvonne Kroonenberg (Amsterdam, 31 mei 1950) schrijft talloze boeken en columns, onder meer voor Plus. Op 4 juni verschijnt Wormen en aarde. De volkstuin, waarin ze vol humor en scherpe observaties, het leven in de natuur schetst, inclusief de mensen die daar rondlopen. Yvonne heeft de thema’s feminisme, seksualiteit en ‘de man’ oneindig uitgediept in haar oeuvre, waarbij de liefde voor dieren in het algemeen en paarden in het bijzonder een grote rol innamen. Ze deed examen gymnasium in 1968 en studeerde psychologie.
In de volgende Plus staat een voorpublicatie van Yvonne’s nieuwste boek Wormen en aarde. De volkstuin.