'Hij vloog in mijn armen en riep: ik heb mijn moeder gevonden'

Cicelle en haar man Fred zagen de elfjarige Roemeense Julian en hun hart zei: die willen we adopteren. Ze hadden geen idee waar ze aan begonnen.

Cicelle (48): “Elf jaar geleden werd ons nakomertje Jeff geboren. Ik wilde zelf voor hem zorgen, dus stopte ik met werken. Omdat ik tijd over had, dacht ik: het is misschien wel leuk als Jeff opgroeit met nóg een kindje. Een zwangerschap hoefde voor mij niet meer, ik had al drie zoons. Het leek me een goed idee een kind te adopteren.

Mijn man Fred was direct enthousiast. We volgden adoptiecursussen en ons gezin werd gescreend. Ik wilde het liefst een kindje uit Roemenië, omdat daar veel kinderen in tehuizen zaten, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Ik legde contact met een stichting voor kinderen in Oost-Europa, maar zij deden niets met adoptie. Ze haalden kinderen hiernaartoe voor een paar weken vakantie. Ik liet toch mijn adres achter, voor het geval iemand eens iets zou horen over adoptie.

Een maand later werd ik gebeld: of ik een jongetje van elf wilde opvangen, voor een paar weken in de vakantie. Ik zei direct ja. De eerste ontmoeting met Julian was heel bijzon-der. Hij kwam samen met vijftig andere Roemeense kinderen per bus naar Nederland. Die kleine koppies van die kinderen die met verwachtingsvolle ogen uit de busramen zaten te kijken, vergeet ik nooit meer. De meesten waren hier al eerder geweest en stapten direct op hun ‘vakantieouders’ af.

Opeens zag ik een heel klein jongetje op me afstuiven. Zonder blikken of blozen vloog hij in mijn armen, omhelsde me en riep in het Roemeens: ‘Mijn moeder, mijn moeder, ik heb haar gevonden!’ In zijn enthousiasme plaste hij me helemaal onder. Julian sprak alleen Roemeens dus we deden alles met handen en voeten. Als baby was hij achtergelaten bij het weeshuis en niemand had ooit nog naar hem geïnformeerd. Een gezinsleven kende hij niet. Hij vond het bij ons thuis dan ook prachtig. Als ik hem ’s avonds naar boven bracht en even op de rand van zijn bed ging zitten, begroef hij zijn gezicht in mijn haren en rook eraan. Heerlijk vond-ie dat. De geur van een moeder, noemde hij het. Soms schoot ik dan vol. Daar moest Julian dan weer hard om lachen. Hij vond het maar raar dat iemand om hem huilde. Sowieso dat iemand om hem gaf, dat was nog nooit gebeurd.

De drie weken vlogen voorbij en het moment van afscheid naderde. Een drama. Ik wilde niet dat Julian wegging. Vooral omdat ik wist waar hij naartoe ging. Naar een kaal, stinkend gebouw, zonder speelgoed, waar niemand naar hem omkeek. De leiding daar was liefdeloos; over het algemeen waren de mensen die er werkten zelf ook aan het overleven. Van de leiding van Julians groep hoorden we dat Julian dat jaar was vrijgekomen voor adoptie. Mijn man en ik keken elkaar aan en dachten: dit kan geen toeval zijn. Wij willen een kind adopteren en dan komt er ineens een jongen van elf in je leven die geadopteerd mag worden. Ons besluit stond direct vast: we wilden Julian adopteren.

We namen afscheid met de belofte minimaal één keer in de week te bellen. Dat deden we ook trouw. Af en toe zat er een tolk bij het gesprek, maar Julian leerde best snel Nederlandse woordjes en wij Roemeens. Later vertelde Julian me dat die telefoontjes heel belangrijk voor hem waren. Wij waren zijn lijntje naar de buitenwereld. We bereikten met ons contact in elk geval al dat er geen gekke dingen met hem gebeurden. Oudere jongens lieten hem met rust omdat ze wisten dat wij dan zouden klagen bij de leiding. Verder kwam Julian vanaf toen twee keer per jaar naar ons toe om vakantie te vieren.

De adoptieprocedure verliep moeizaam omdat de Nederlandse regering geen toestemming gaf. Ze zeiden keihard: we vinden het niet nodig. Uiteindelijk hebben we een dure advocaat in de arm genomen. Dan maar een jaar niet met vakantie. Het wierp zijn vruchten af. We waren drie jaar verder, maar we kregen eindelijk toestemming, zowel van de Nederlandse als van de Roemeense autoriteiten. Toen de ja-brief in huis lag, hebben we flink feest gevierd en Julian gebeld dat we hem kwamen halen. Maar eenmaal in Roemenië kreeg ik hem toch niet mee. De wetten in het voormalig Oostblokland waren veranderd! Met pijn in ons hart besloten we te wachten tot Julian 18 zou worden. Dat betekende nog twee jaar wekelijks bellen en alleen de vakanties samen doorbrengen.

Op zijn 18de verliet Julian het weeshuis. Hij stond op straat en moest zichzelf maar redden. We hebben hem de eerste drie maanden hier gehad. Daarna moest hij terug. Ik vond een project voor hem in Roemenië dat kinderen zoals Julian opvangt en helpt met het vinden van werk. Julian vond een nachtbaantje. Dat heeft hij een half jaar volgehouden. Pas daarna kon hij officieel naar Nederland komen.

Eindelijk hadden we onze zoon thuis! Daar hadden we zo lang naartoe geleefd. Julian was psychisch nog vrij onstabiel, want hij had natuurlijk het nodige meegemaakt. Hij is nu drie jaar hier, net 22 jaar, en het gaat goed met hem. Het is een lief mens met een gouden hart. Financieel is hij afhankelijk van ons, want hij mag nog niet werken. Hij gaat naar het ROC, daar proberen ze erachter te komen wat zijn interesses zijn.

Julian is vaak nog net zo aanhankelijk als het elfjarige jongetje van toen. Laatst kwam ik thuis met inschrijfpapieren van de woningbouwvereniging. Ik legde Julian uit dat hij zich moest inschrijven, als hij over een tijdje op zichzelf wil wonen. Met rood­betraande ogen zei hij dat hij helemaal niet bij ons weg wilde en dat hij bang was dat wíj hem misschien zat waren. Ik vroeg hem ook weleens of hij zijn echte ouders wil zoeken. Of hij wil weten waarom ze hem hebben achtergelaten. Hij wil er niets over horen. Voor hem is Fred zijn vader en ben ik zijn moeder. Wij hebben hem gered, zoals hij zegt. Ik zie het even anders: dit kind heeft veel liefde nodig en wij kunnen hem dat toevallig geven. Bestaat er iets mooiers?”

 

Auteur