Zo overleven we het digitale tijdperk

Alles wordt digitaal of is het al: telefoons, tv’s, koelkasten. Elke generatie past zich aan op z’n eigen manier. De mythe van de ‘whizzkids’ ontrafeld.

Gisteren was u nog blij met uw gloednieuwe mobiele telefoon, vandaag verstopt u het schandelijk verouderde modelletje onderin de kast zodat de (klein)kinderen niet zullen zien hoe ouderwets u wel niet bent. Ja, zo snel gaat dat tegenwoordig en nee, het ligt niet aan u.

Het lijkt niet alleen alsof de wereld sneller draait, het ís domweg ook zo. Want vanaf midden jaren ’90 leven we in een merkwaardige versnelling van de technologische ontwikkelingen. Menig apparaat veroudert waar je bij staat. Heb je eindelijk een goedkoop abonnement voor de vaste telefonie geregeld, blijk je een dief van je eigen portemonnee te zijn als je niet gaat internetbellen. Gek word je er van!

Maar wie van veranderen houdt, komt tegenwoordig natuurlijk goed aan zijn trekken, ook al kun je gemakkelijk buiten adem raken. Jongeren, hoogopgeleiden en mensen met een relatief hoog inkomen lopen voorop. Zij omarmen elke nieuwe generatie mobiele telefoons, laptops of andere hebbedingetjes. Anderen blijven langer aan de zijlijn staan, en vragen zich af of ze iets écht nodig hebben en waarom het oude apparaat eigenlijk niet goed genoeg meer is.

Is het allemaal nodig?

Het allernieuwste mobieltje, bellen via internet, de mp3-speler, de dvd-speler... Het veraangenaamt het leven aanzienlijk, maar echt nodig is ’t allemaal natuurlijk niet.

De aloude video doet het immers nog best. En zonder mobiele telefoon waarmee je óók muziek kunt downloaden, kun je ook heel gelukkig zijn.
Iets anders is het met internet. Of je het nu wilt of niet, we zijn beland in het internettijdperk. Internet is onmisbaar aan het worden op álle terreinen van de samenleving. De vraag wie online is en wie niet, is eigenlijk achterhaald. 95 procent van de 15- tot 25-jarigen was in 2006 actief op internet, en 90 procent van de 45- tot 55-jarigen.

Vanaf 65 jaar daalt de curve sneller. Van de 65- tot 75-jarigen was vorig jaar 50 procent online, maar het percentage stijgt. Het zal niet lang meer duren of iedereen heeft toegang tot internet. Direct, met de eigen computer thuis, of indirect via familieleden, werk, buurthuis, bibliotheek, et cetera.

Wie is vaardig genoeg?

De digitale kloof van de nabije toekomst gaat dan ook niet meer over bezit van apparatuur, maar over het gebruik van die apparatuur. Wie is er voldoende vaardig om met de nieuwe technologie om te gaan, dáár gaat het om, aldus Jos de Haan, onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). De Haan: “We maken een verandering van maatschappijtype mee. De industriële revolutie voltrok zich in een periode van honderd jaar. Internet kwam, zag en overwon in een tijdsbestek van tien jaar.”

We zijn met z’n allen beland in het kennistijdperk, waarin je andere vaardigheden nodig hebt dan vroeger. Beheers je het online zoeken naar informatie? Kun je doeltreffend en sociaal acceptabel communiceren met nieuwe media? Kun je commercieel je weg vinden? De Haan: “Media-wijsheid is onontbeerlijk. Een nep-website van criminelen kunnen herkennen en de informatie die je nodig hebt, kunnen vinden.”

Ben je niét voldoende vaardig, dan wordt deelnemen aan de samenleving steeds lastiger. Actievoeren, belangenbehartiging, voorlichting krijgen van de overheid, een reis boeken, het loopt allemaal via internet. Om maar niet te spreken over het vinden van een baan. De Haan: “De overheid zal beleid moeten maken om te voorkomen dat mensen buiten de boot gaan vallen. Op dit moment wordt hierover volop gediscussieerd en je ziet al initiatieven ontstaan zoals www.digibewust.nl, om mensen te begeleiden en vertrouwd te maken met nieuwe technologieën.”

Digibeten en diginatives

Hoeveel problematischer is het voor ouderen dan voor de jeugd om zich die benodigde vaardigheden eigen te maken? Kinderen onder de 10 jaar – de zogenaamde diginatives – zijn digitaal vanaf hun geboorte. Zij worden bij wijze van spreken met een mobieltje in hun knuistjes geboren. De digimigranten zijn de 30-ers, 40-ers en 50-ers, het zijn de immigranten in de digitale wereld. De digibeten zijn de buitenstaanders en het is nog steeds zo dat 50-plussers oververtegenwoordigd zijn in deze categorie.

Als je kijkt naar de verschillen tussen jong en oud stuit je allereerst op een biologische onontkoombaarheid: “De hersenfuncties die je nodig hebt om steeds weer iets nieuws te leren, worden al vanaf je 30ste minder, maar vanaf je 60ste gaat de achteruitgang snel”, zegt neuropsycholoog en gerontoloog prof.dr. Wiebo Brouwer van het Universitair Medisch Centrum Groningen. “Improviseren, snel verbanden zien, flexibel zijn, twee dingen tegelijk doen, het wordt allemaal minder. De technologie maakt het er bovendien ook niet makkelijker op. Door steeds méér functies in apparaten te stoppen, ontstaan ergonomische wangedrochten.”

Dit alles maakt het zetten van je eerste schreden op het digitale pad lastiger, maar bepaald niet onmogelijk, tenzij er sprake is van grote geheugenproblemen of ernstige fysieke klachten. “Want veel méér dan het fysieke, is het ’t psychische dat ons opbreekt”, voegt Marion Duimel, eveneens onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, toe. “De heimelijke angst dat je de computer kapot kunt maken, de onzekerheid over je vermogen om nog aan iets nieuws te beginnen.” In die zin zijn we zelf onze grootste vijand.

Gewoon opnieuw beginnen

Er is een verschil in de manier waarop generaties leren omgaan met de computer. 40-plussers leren vooral in een cursus en uit een handboek. Rustig, stap voor stap.

Ze schrijven veel op en leren vaak het beste van een leeftijdgenoot. Jongeren leren juist door het te doen. Ze zetten de computer aan en beginnen in het wilde weg van alles uit te proberen.

Er is namelijk ook een verschil in reageren als het fout gaat. Ouderen vinden dat erg, zien het snel als falen en kunnen alsnog afhaken. Maar de jeugd haalt er de schouders over op en probeert eens iets anders. Het is nu eenmaal een feit: de generatie onder de 40 is veel meer vertrouwd met de computer dan de generatie boven de 40.

Wát ze doen is ook anders. Terwijl 40-plussers het internet vooral beschouwen als een gigantische elektronische bibliotheek met informatie, staat voor jongeren interactie en communicatie centraal. Internet is voor hen een ontmoetingscentrum zonder openingstijden. Wekelijkse favoriete online-activiteiten van jongeren tussen de 13 en 18 jaar: msn’en (genoemd door 89 procent), e-mailen (82 procent), zomaar surfen (76 procent), games (73 procent), muziek downloaden (71 procent), huiswerk maken (62 procent). 94 procent van hen heeft een mobiele telefoon.

Marion Duimel: “Jongeren navigeren sneller. De huidige tieners waren gemiddeld 7, 8 jaar oud toen ze voor het eerst achter de computer zaten. Ze zijn op jongere leeftijd vertrouwd geraakt met internet en met knopjes die doorgaans meerdere functies hebben. Ze zijn razendsnel in het bedienen van die knoppen, het bewegen door een menustructuur – bijvoorbeeld op een mobieltje – of surfen op internet. Dit komt niet alleen doordat ze er op jongere leeftijd mee begonnen zijn, maar ook omdat ze het simpelweg veel en vaak doen. Ruim 80 procent zit thuis elke dag op internet.”

Vader weet het beter

Oké, ze zijn dus sneller. Maar kúnnen ze ook meer? Uit het onderzoek ‘Nieuwe links in het gezin’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat tieners wel wat beter zijn dan hun ouders in simpele vaardigheden als een zin verplaatsen in Word, een afbeelding roteren of een e-mail-verzendlijst maken. Maar, in de moeilijkere taken (harde schijf vervangen, Windows installeren) zijn hun vaders beter.

Waarom denken wij dan dat die kids alles beter kunnen? Duimel: “Het beeld dat onze kinderen vaardiger zijn dan wijzelf, ontstaat bijvoorbeeld door de verwevenheid van de online- en de offline-wereld die jongeren hebben.” Veel ouderen checken hun e-mail één keer per dag, jongeren switchen continu tussen beide werelden. Ten tweede ontstaat dat beeld doordat ze nu eenmaal wél sneller zijn en ten derde doordat ze behendiger zijn met bijvoorbeeld MSN en in het spelen van ‘games’. Maar dat zijn zaken waarvoor ouderen veel minder belangstelling hebben.”

Tienerkletspraat

MSN is onderdeel geworden van de jeugdcultuur. Jongeren hangen met elkaar rond, dat is wat ze graag doen. Dankzij MSN kunnen ze dat nu ook doen als ze thuis zijn. Hun typische tienerkletspraat doen ze via MSN in plaats van op het schoolplein of op straat. Ze hebben echt niet veel te zeggen, ze willen vooral rondhangen.

Ouderen vinden dat helemaal niets, en het is maar de vraag of jongeren actief blijven op MSN als ze ouder worden... Dat weten we nog niet, want MSN bestaat pas acht jaar.

Is er dan helemaal geen verschil? “Ouderen zijn terughoudender in de aankoop van het nieuwste van het nieuwste. Jongeren willen iets hebben en wel nú, ouderen wachten tot het zonder echt niet meer gaat.”

Een ander verschil zit ’m in de opeenstapeling van functies in digitale apparaten. Neem het mobieltje. De Haan: “Mijn idee is dat 90 procent van de ouderen er ondertussen eentje heeft, maar ze gaan er heel anders mee om dan jongeren. Ze zetten ’m aan als ze willen bellen en doen ’m daarna onmiddellijk weer uit. Jongeren zijn vergroeid met het ding. Het is hun cd-speler, foto-album, camera en horloge in één.”

Komt er ooit weer een einde aan die dolle draaikolk van technologische vernieuwing? Nee, voorlopig is het einde niet in zicht. De komende twintig jaar komen er steeds meer digitale apparaten bij, wordt het digitale op alle fronten een onderdeel van ons leven en worden apparaten alsmaar sneller, kleiner, goedkoper en veelzijdiger.

Binnenkort allemaal online

Wat betekent deze constante technologische versnelling voor ons leven? De Haan: “Jongeren zullen hun vertrouwdheid met het digitale niet verliezen en er komen steeds meer digitaal onderlegde generaties bij.” De digitale kloof behoort tot het verleden omdat we binnenkort allemaal online zijn, maar er dreigt wel een nieuwe vorm van sociale ongelijkheid in de kenniseconomie.
Inkomen, status, beroep, het gaat allemaal afhangen van de mate waarin je digitaal vaardig blijkt te zijn. Bijvoorbeeld kennis van MS-DOS, of de functies van de toetsen in Word Perfect is niet meer relevant, nu vrijwel iedereen is overgestapt op Word.

Kan het fout gaan?

Onze zelfredzaamheid wordt steeds minder en de afhankelijkheid van de techniek wordt steeds groter. Daarin zit ook een bedreiging. Eéns gaat het fout. Eén stroomstoring, één slim virus of technisch mankement kan alles ontregelen. De Haan: “De economische risico’s van deze afhankelijkheid zijn vrij groot.”

We moeten niet alleen nieuwe vaardigheden leren, we gaan ook vaardigheden verliezen. Vroeger kenden we telefoonnummers uit ons hoofd, tegenwoordig zit alles opgeslagen in het geheugen van de telefoons.

Wat te denken van het alfabetisch iets opzoeken? Of kaartlezen? Of je kunnen redden als de centrale verwarming het niet meer doet? En hoe slim is het om alléén nog maar in te zetten op al die nieuwe vaardigheden en de oude overboord te gooien? Want wát als het een keer fout gaat? Dan zijn alleen de 50-plussers nog in staat om met een paar houtjes en vuurtje te maken of om al kaartlezend de weg terug te vinden...

Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine