Zelfstandig wonen: niet voor iedereen

Zelfredzaamheid is het toverwoord van de overheid: iedereen moet zo lang mogelijk op zichzelf wonen, ook als zorg nodig is. Niet reëel, vinden betrokkenen.

Het is drie uur ’s middags en de zevende hulpverlener van vandaag belt aan bij mevrouw Klabbers: "Soms zie ik dertig thuishulpen in een week."

’We willen zelf de regie houden over ons leven, liefst tot onze laatste snik. Het overheidsbeleid sluit daar mooi bij aan. In 1985 waren er nog 1575 verzorgingshuizen met 140.700 plaatsen. In 1997 was dat aantal gedaald tot 1394 tehuizen met ruim 116.000 plaatsen. Nu zijn er nog maar 100.000 verzorgingshuisplaatsen. En de komende jaren moeten er daarvan 40.000 worden omgebouwd tot seniorenappartementen waar wonen en zorg gescheiden zijn.

Zo lang mogelijk thuis blijven wonen, met behulp van mantelzorg, is de favoriete optie van de overheid. Wie meer verzorging nodig heeft, krijgt dat thuis. Of verhuist naar een van de woonzorgcentra die overal verrijzen: zelfstandige appartementencomplexen midden in de wijk, met slimme technologie, een gezondheidscentrum en een restaurant.

Natuurlijk, het prijskaartje telt ook mee. Thuiswonen met zorg is per jaar €6000 tot €16.000 goedkoper dan een plaats in een verzorgingshuis, berekende het Sociaal en Cultureel Planbureau onlangs. Maar hoe realistisch is nu eigenlijk het ideaal van zelfredzaamheid en keuzevrijheid, als het gaat om kwetsbare ouderen zonder dikke portemonnee?

Versnipperde zorg

Martin Quaak is ouderenadviseur in de Utrechtse wijk Lombok. Hij staat zelfstandige ouderen met raad en daad bij om te zorgen dat ze grip op hun leven houden.
Er gaapt een groot gat tussen de theorie van de beleidsmakers en de praktijk, zegt hij.

“De grens ligt vaak bij 82, 83 jaar. Tot die leeftijd zijn de meeste mensen prima in staat hun zaakjes te regelen. Daarna gaan ze geestelijk of lichamelijk achteruit. Hun familie- en vriendennetwerk verschrompelt en ze worden steeds afhankelijker.”
Het gevolg: ouderen die ­verstrikt raken in de zorg­bureaucratie. Overspannen mantelzorgers. Mensen die geen zorg willen en daardoor ververvuilen.

Martin Quaak komt ze allemaal tegen. “In deze wijk staat een batterij hulpverleners klaar om oude mensen uit de tehuizen te houden. Maar achter veel voordeuren tref je één grote leegte aan. Als hulpverlener kun je de eenzaamheid niet oplossen.”

Eenzaam is ook mevrouw Pierssen. Ze gaat binnenkort verhuizen en zit tussen een paar half ingepakte dozen. Onlangs heeft ze haar dementerende echtgenoot weggebracht naar een verpleeghuis. Laatst hoorde ze een politicus op de televisie zeggen dat ook demente bejaarden zoveel mogelijk zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. “Laat hem hier eens komen kijken”, zegt ze met een triest lachje.

De zorg voor haar man veroorzaakte zoveel stress dat ze een evenwichtsstoornis heeft opgelopen. Fietsen durft ze niet meer. Ze haalt een stapeltje briefjes tevoorschijn: telefoonnummers van de buren. “Ze zeiden allemaal: ‘Bel ons als je omhoog zit’. Maar ik heb de afgelopen drie maanden niemand gezien. Iedereen is druk met zijn eigen besognes. Alleen de Marokkaanse buurman komt soms vragen hoe het gaat.”

Versnippering van de zorg is een ander heikel punt. Martin Quaak: “Van de wijkverpleegkundige tot de thuiszorgmedewerker, iedereen moet productie draaien. Ze kijken niet verder dan het stukje zorg waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn, want dat kost extra tijd. Daardoor wordt veel over het hoofd gezien.”

Mevrouw Klabbers kan over die versnippering meepraten. Het is drie uur ’s middags als de zevende hulpverlener van vandaag bij haar aanbelt. Het ‘douchejuffie’ staat ’s ochtends om half acht op de stoep, daarna volgen de mevrouw van de steunkousen, de wijkverpleegster en de fysiotherapeut. En iedere twee uur komt er een thuiszorgmedewerkster om haar ontstoken ogen te druppelen – steeds iemand anders. 'Soms zie ik dertig verschillende thuishulpen in een week', zucht ze. “Ik ben blij dat ze komen, maar ik voel me net een schaakstuk.”

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), begin dit jaar ingevoerd, maakt het er niet beter op, vreest de Landelijke Organisatie van Cliëntenraden (LOC). Marktwerking is het devies. Voor gesubsidieerde huishoudelijke hulp moeten mensen tegenwoordig naar de gemeente in plaats van naar een zorgkantoor.

De LOC krijgt steeds meer signalen dat ouderen minder uren huishoudelijke verzorging krijgen dan voorheen. Van de mensen die eerst huishoudelijke verzorging ‘met signalering’ hadden, krijgt 80 procent nu alleen nog poetshulp, aldus LOC-­directeur Yvonne van Gilse. “Die signaleringsfunctie, waarbij de thuishulp aan de bel trekt als het mis dreigt te gaan, is juist van cruciaal belang om mensen langer thuis te laten wonen. Nu kraait er geen haan naar als bij iemand de huissleutel tussen beschimmelde tomaten in de groentela van de koelkast ligt.”

Veilig voelen

Volgens de doctrine van de zelfredzaamheid is het verzorgingshuis uit den boze. Is het echt zo erg? “Ik voel me hier veilig en er worden allerlei leuke dingen georganiseerd”, zegt mevrouw Flink (82). Sinds november woont ze in woonzorgcentrum ’t Huis aan de Vecht in Utrecht. Ze heeft één kamer, waarin ook haar bed staat. Ze moest veel dierbare spullen achterlaten. Daar staat tegenover dat ze nu niet meer bang is. “De zusters hebben weinig tijd, maar ik krijg wel een knuffel van ze als ik verdrietig ben.”

Veel mensen hebben ten onrechte het vroegere bejaardenhuis – waar nooit iets kon – nog op hun netvlies, zegt directeur Freek Augustijn. “Mensen komen in ons woonzorgcentrum omdat het niet anders kan. Maar ik hoor geregeld bewoners zeggen: ‘Ik wou dat ik het eerder gedaan had.’ Thuis waren ze eenzaam en hadden ze al hun energie nodig om te overleven. Hier zie je ze opbloeien.”

Augustijn tracht in zijn huis een omslag op gang te brengen, met als inzet minder betutteling en meer welzijn. Dat kan, zegt hij. Zelfs al wonen er tegenwoordig vrijwel geen mensen zonder ernstige gebreken meer in een verzorgingshuis en is de gemiddelde leeftijd 85 jaar. “Voorheen concentreerde alles zich rond de zorg. Tot elf uur ’s morgens kon er niets, want dan werd iedereen verzorgd. Natuurlijk hebben de meeste mensen veel zorg nodig, maar dat moet niet het belangrijkste van de hele dag zijn. Wil iemand graag vroeg op? Dan moet de nachtdienst hem maar wassen. Heeft een patiënt de ziekte van Parkinson en kan hij of zij zichzelf nog aankleden? Misschien moet je daarbij toch meer hulp geven, want dan heeft diegene nog energie om de rest van de dag iets te doen. En nu schuift iedereen tussen de middag nog aan tafel voor de warme hap, maar na de verbouwing van de keuken en eetzaal, dit najaar, kan iedereen eten wanneer hij wil.”

Gelukkig in het tehuis

Universitair docent sociologie Fleur Thomése van de Vrije Universiteit doet onderzoek naar de woonomgeving van ouderen. “Steeds meer instellingen willen de zorg menselijker maken. Natuurlijk geldt dat niet voor ieder tehuis en kleeft er ook veel verdriet aan het tehuisleven. Toch is het veelzeggend dat hulpbehoevende ouderen opknappen na een opname.” Thomése onderzocht ouderen na lichamelijke achteruitgang. Over het algemeen voelden mensen zich gedeprimeerder door hun fysieke achteruitgang, maar degenen die verhuisden naar een instelling werden minder depressief dan de thuisblijvers. Ook twee andere recente onderzoeken laten zien dat opname een positief effect heeft. “Iemand die zichzelf kan redden, wordt ongelukkig in een tehuis. Maar wie zich niet meer kan redden, knapt juist op. De oudere zelf – maar ook de familie – was alleen nog bezig de dagelijkse taken te beredderen. Na opname valt die last weg en is er weer ruimte voor leuke dingen: samen naar buiten, een goed gesprek.”

Maar hoe komt het dan dat veel mensen depressief zijn in een tehuis? Thomése: “Het is niet de opname die ongelukkig maakt, maar de reden ervoor. En een tehuis kan niets doen aan de aftakeling.”

Beleidsmakers leggen de lat te hoog als het om broze, verzwakte ouderen gaat, vindt ook Fleur Thomése. In hun beleidsplannen hebben ze het het liefst over de stralende en ondernemende senior, die over het tehuis maar één gedachte heeft: als me dat maar bespaard blijft. Dat heeft niet alleen met het prijskaartje te maken. Beleidsmakers zijn ook maar mensen; op een dieper niveau speelt bij hen ook de angst voor de aftakeling, denkt ze. “We geloven graag dat we alles kunnen beheersen. Als je maar je best doet en op tijd de goede maatregelen neemt, blijf je gespaard. Voor een deel is het waar: goed voor jezelf zorgen is belangrijk. Maar de weg naar het einde is niet altijd even fijn. Dat zien we niet graag onder ogen.”

Dat we straks kunnen kiezen uit allerlei kleinschalige zorgarrangementen is natuurlijk winst, aldus Thomése. “Maar het moet ook mogelijk blijven om te kiezen voor de bescherming van het verzorgingshuis of de intensieve zorg van het verpleeghuis. Zeker met het oog op de groeiende groep mensen die verpleging en verzorging nodig heeft.”

Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine