Leven na een hartinfarct

Op zijn 48ste kreeg mediaman Bart Römer een hartinfarct. Zomaar. Voor Plus Magazine beschrijft hij zijn gevoelens in het jaar erna. ‘Mijn eerste woorden van de dag waren heel lang: ik ben er nog.’

'De angst gaat nooit helemaal weg'

3.45 meldt de wekker. Zondag 2 April, 2006. Vandaag is mijn vader jarig. Hij wordt 78. Ik ben wakker geworden van een stekende pijn in mijn linkerzij, ter hoogte van mijn borst. De pijn trekt weer weg, maar liggen op mijn linkerzij is ongemakkelijk. Ik ga rechtop zitten in de kussens en doezel weer weg. Ik val in een soort halfslaap met verwarde gedachten aan mijn zoon Leon, die de dag ervoor zeventien treden van de trap viel en niets heeft gebroken. Een klein wonder. Voor hetzelfde geld was hij morsdood geweest of invalide.

04.45. Opnieuw word ik wakker met pijn in mijn borst. Dezelfde plek, maar de pijn is nu heviger. Ik krijg het koud en tegelijkertijd breekt het klamme zweet mij uit. Ik sta op omdat ik nodig naar het toilet moet. Mijn vrouw wordt wakker van mijn gewoel en vraagt wat er is. Ik voel me niet zo goed, zeg ik vaag. Ik word duizelig, de kamer draait, de pijn steekt nog even gemeen door en neemt dan af. Ik moet me vasthouden aan de kast om niet om te vallen. Ik bereik het toilet en neem plaats. De bril voelt heerlijk koud. De aandrang is gezakt. Er gebeurt niets. Ik ga niet terug naar bed, maar ga in de woonkamer zitten. Ik voel me helemaal niet goed. Mijn vrouw brengt een glas water, dat ik dankbaar leegklok. De pijn is weg. Ik voel me vreemd. Mijn vrouw zegt dat ik na het weekend echt naar de dokter moet gaan. Even laten checken. Ik kijk voor me uit en zeg iets wat totaal tegen mijn normale gedrag ingaat: ik wacht niet tot na het weekend, ik ga me aankleden, ik wil naar het ziekenhuis want dit voelt niet goed. Mijn vrouw ziet dat ik het meen en kleedt zich snel aan.

Angst in haar ogen

Buiten is het fris, lekker. Ik adem de zuurstof in. We zijn er zo, want het ziekenhuis is dichtbij. Op de eerste hulp beschrijf ik mijn symptomen, enigszins timide, aan de baliezuster. We moet even wachten, zegt ze kordaat, ik word zo opgehaald door iemand van de hartafdeling. De hartafdeling? Wat krijgen we nou? Mijn vrouw en ik kijken elkaar vragend aan. Ik zie iets van angst gloeien in haar ogen. Wat ziet zij bij mij?

We zwijgen maar. Even later komt er een verpleger met een rolstoel. Hup, erin en naar cardio. Ik voel me direct een patiënt. In no-time lig ik in een ongemakkelijk bed vastgekoppeld aan allerlei slangen en draden, die verbonden zijn met piepende machinerie en druppelende zakjes.

Er wordt bloed geprikt en na een eerste voorlopig onderzoek zegt de arts dat het er alle schijn van heeft dat ik een hartinfarct heb gehad. Wat?! Een hartinfarct! Hoe kan dat nou? Ik rook niet, ik drink nauwelijks, ik heb geen overgewicht, geen hoog cholesterol, geen suiker, geen hoge bloeddruk, geen langdurige negatieve stress. Geen nare spanningen in mijn relatie. Al jaren doe ik eigenlijk alleen maar werk dat ik leuk vind. Mijn leven is fantastisch. Mijn geluk lijkt eindeloos. Over twee weken is de uitreiking van mijn eerste boek. Een langgekoesterde droom. Daar moet ik bij zijn. Toch? Hoe kom ik in vredesnaam aan een hartinfarct? Ga ik dood? Geen idee. Nog steeds niet. Het weekend is in elk geval goed verpest. Mijn vrouw zit verbijsterd aan mijn bed.

Mijn zoon op een haar na dood of invalide, mijn dochter in shock en de rest van mijn familie zit gezellig verjaardag te vieren bij mijn ouders. Nog onwetend van mijn hartinfarct. Eerst maar eens de definitieve uitslag afwachten voor we dat feestje onnodig bederven. Maar dat gebeurt uiteindelijk toch. De uitslag is onverbiddelijk. Ik heb een hartinfarct gehad. Klein, maar toch. Die zondag begint mijn nieuwe leven. Bijna 50. Ik neem me één ding voor. Het weekend is verpest, maar dat gaat me met de rest van mijn leven niet gebeuren. No way.

Alleen thuis

Juni 2007, het infarct is nu ruim een jaar geleden. Mijn bestaan kent sinds dat weekend in april 2006, een scherpe tweedeling: voor en
na het hartinfarct. Als een diepe kloof in een landschap. Na die kloof heb ik alles weer een keer voor het eerst alleen moeten doen. Wonderlijke ervaringen voor een volwassen man. Voor het eerst weer alleen thuis blijven, alleen in het bad, alleen een wandeling maken, een stukje fietsen, alleen naar revalidatie, alleen naar m’n werk, weer alleen een nacht wegblijven, huilend van heimwee naar mijn vrouw. Enige uren na thuiskomst uit het ziekenhuis, waar ik uiteindelijk een week heb gelegen, hebben mijn vrouw en ik ook weer voor het eerst gevrijd. Heftig gevrijd. Achteraf besef ik dat het voor mij op dat moment weinig met liefde van doen had, maar alles met een misplaatst gevoel van overwinning op de dood. Toch was het voor mij wel de meest intense vrijpartij in jaren.

Elke nieuwe ‘eerste keer’ ging vooraf gepaard met een gevoel van onrust en onzekerheid, en daaropvolgend een gevoel van overwinning. Alsof ik het recht op mijn bestaan weer moest veroveren op de werkelijkheid. Vooral de eerste periode na het ziekenhuis, voelde ik me een vreemde in mijn eigen leven. Alsof ik er niet meer in thuishoorde. Alsof ik gevangen zat in een schemergebied tussen leven en dood, of in een uit de hand gelopen lsd-trip. Echt bizar. Gelukkig duurde dat onthechte gevoel maar een paar dagen.

Niet op mijn linkerzij

Langer heb ik gevochten tegen de nacht. Ik ben een nachtmens. Altijd geweest. Of beter gezegd, dat was ik. In het begin durfde ik nog niet, zoals ik gewend was, te gaan slapen op mijn linkerzij. Daar was die pijn begonnen vorig jaar. Onwennig lag ik op mijn rechterzij, te wachten op de slaap die maar slecht wilde komen. In de eindeloze nacht duurden de minuten uren. En elke slaap die tenslotte toch kwam, eindigde wekenlang om 03.45. Het was elke nacht raak. Ik begon dat nachtelijke tijdstip echt te haten. Als ik het gezien had, want niet-kijken was geen optie, draaide ik me om en zakte weer weg. Lange tijd was ik blij ’s morgens wakker te worden. Ontsnapt aan het duister. Mijn eerste woorden van de dag waren heel lang: ik ben er nog.

Het rare is dat ik nooit echte doodsangst heb gevoeld. Zelfs niet op het moment van het infarct zelf. Ook niet op de operatietafel, toen ik te horen kreeg dat mijn aderen dichtgeslibd zaten en dat ik driemaal gedotterd moest worden. En dat het weliswaar een veelvoorkomende ingreep was, maar dat er altijd risico’s aan verbonden waren. Ik twijfelde niet om toestemming te geven voor die ingreep en voelde geen doodsangst. Allerlei andere angsten waren er in overvloed. Plotseling. Angst voor een gehandicapt leven. Om in een rolstoel te belanden en om afhankelijk te worden van anderen. Om een blok aan het been te worden van mijn vrouw en kinderen. Om niet meer een vol en volwaardig leven te kunnen leiden.

Die angsten zijn nog steeds niet helemaal verdwenen. Ik ga er nu maar vanuit dat ze waarschijnlijk ook nooit meer helemaal zullen verdwijnen, maar dat ze op de een of ander manier een blijvend onderdeel zijn van mijn nieuwe bestaan. Maar angst om te sterven heb ik gek genoeg nooit gehad. Toen niet en nu nog steeds niet.

Verloren ideeënrijkdom

Principieel slikte ik nooit pillen, zelfs geen aspirine. In mijn nieuwe leven na het infarct slikte ik er zes of zeven per dag. Bloedverdunners, cholesterolverlagers, plastabletten, bètablokkers. Ongetwijfeld allemaal nodig, maar ze gaven wel fysieke bijverschijnselen. In elk geval bij mij. Benauwdheid, een soort van impotentie, tranende ogen, loopneus, verlies van creatief vermogen.
Dat laatste vond ik het ergste. Ik had het gevoel mezelf te zijn kwijtgeraakt. Wat ik in die periode heb geschreven kon zo de prullenbak in. Ik was zo bang mijn ideeënrijkdom voorgoed te hebben verloren. Daar heb ik echt om gehuild. Vaak zelfs. Maar welke keus had ik? Bij elk bezoek aan de cardioloog vroeg, nee zeurde ik te mogen stoppen met het slikken van pillen. Fysiek was ik toch in orde? Geen sprake van natuurlijk. Stoppen zou pas op z’n vroegst na een jaar ter sprake kunnen komen. Niet eerder. Punt.

Zenuwprikkels naar je hart

In april 2007 ben ik gestopt met het slikken van bètablokkers. Pillen die de zenuwprikkels naar je hart dempen, zodat het minder hard hoeft te werken, maar in de slipstream daarvan ook andere emotionele prikkels stevig kunnen afvlakken. En dat heb je niet eens in de gaten. Het is een sluipend proces.
Sinds mijn medicatie is verminderd, begint het van binnen zachtjes weer te borrelen. Mijn creativiteit keert voorzichtig terug.
Ideeën komen weer spontaan op, zoals vroeger. Mijn leven was altijd hectisch, dynamisch en geweldig. Elke dag wel een nieuw avontuur. Dat begint godzijdank nu weer zo te worden. Alleen moet ik leren leven met het feit dat ik tegenwoordig ook een hartpatiënt ben. Met alle angsten en zorgen die daar dus bijhoren.
Mijn beperkingen vallen enorm mee, ik mag en wil niet klagen. Maar de psychische component heeft er flink ingehakt. Dat zie ik achteraf pas echt goed. Vooral de wetenschap dat je zonder klassieke risicofactoren toch een hartinfarct kunt krijgen – een geval van ‘aanleg’ volgens mijn cardioloog – woog zwaar.

Ik tel mijn zegeningen

Mijn hartinfarct kan ik nu eindelijk ook zien als het lot uit de loterij dat het was. Zonder dat kleine infarct zou ik binnen afzienbare tijd tegen een groot hartinfarct zijn opgelopen. Een kwestie van dagen of weken. Ik zou gewoon dood zijn neergevallen. Dankzij dat kleine infarct is dat dus niet gebeurd. Ik ben succesvol gedotterd en tel mijn zegeningen. Mijn eerste jeugdroman werd daadwerkelijk gepubliceerd en was een aardig succes; ik ben benoemd tot directeur/hoofdredacteur van MulticultureleTelevisie Nederland, hartinfarct of niet. Langzaam maar zeker pak ik de draad van mijn leven weer op.

Toch realiseer ik me elk moment, dat het leven nooit meer wordt zoals vroeger. Daarvoor is er te veel gebeurd, positief en negatief. Zo’n jaar hoop ik niet snel meer te hoeven doormaken. Ik denk dat mijn hart dat niet meer verdraagt. Een klein infarct of een groot infarct maakt wat dat betreft niet zoveel uit. Je moet erop rekenen dat je een dik jaar van de wereld bent. Mijn jaar zit erop. Ik durf weer plannen te maken, de toekomst in te denken. En ik geniet van elk moment. Bewuster dan ooit.”
Auteur 
Bron 
  • Plus Magazine