Krapte op de woningmarkt: happy in mijn huurhuis

Leo en Tineke
Paul Tolenaar | Visagie Borka Florentinus

Voor veel mensen is het moeilijk om een betaalbare woning te vinden. Maar waarom zou iedereen een koophuis moeten hebben? Deze Pluslezers zijn al hun hele leven lang domweg gelukkig in een huurhuis.

Foto’s Paul Tolenaar | Visagie Borka Florentinus

Aan de ene kant zit het huurders mee. Voor het eerst sinds 2010 heeft Nederland weer een minister van Volkshuisvesting in de persoon van Hugo de Jonge. Het is zijn opdracht om het aandeel huurwoningen weer te laten stijgen, sociale huurwoningen in het bijzonder. Iedere gemeente moet straks minimaal 30 procent aan sociale huurwoningen hebben. Die hernieuwde aandacht voor volkshuisvesting is een goede zaak, vindt hoogleraar Peter Boelhouwer, die zich bij de TU Delft bezighoudt met het woningmarktbeleid. “Veel mensen zijn aangewezen op de huursector, bijvoorbeeld omdat ze geen geld hebben om te kopen, omdat ze geen vaste standplaats hebben of omdat ze tijdelijk in Nederland werken.”

Tussen wal en schip

Boelhouwer is voorstander van een brede sociale huur­sector voor lage én middeninkomens. “Daarmee voorkom je een tweedeling in de samenleving. Nu vallen de mensen die iets meer verdienen dan de grens voor de sociale huursector­ (€40.765 voor eenpersoonshuishoudens, €45.014 voor meerpersoonshuishoudens, red.) vaak tussen wal en schip. Ze ­kunnen niet kopen en moeten huren in de duurdere vrije sector. Daarom zou de inkomensgrens hoger moeten liggen, zeker voor gezinnen.”

Vier op de tien woningen in Nederland is een huurwoning. Is dat genoeg? Peter Boelhouwer haalt zijn schouders op. “De ­verhouding verschilt heel erg per land. In IJsland en Kroatië heeft bijna iedereen een koophuis, ook in België zijn veel meer koopwoningen dan bij ons.”

Corporaties hebben de laatste decennia veel huurwoningen verkocht. Op zich een goede zaak vindt de hoogleraar. “Ze ­hebben daardoor meer geld voor nieuwbouw; soms bouwen ze wel drie huizen terug voor één verkochte woning. Nu worden nog hooguit tienduizend huurwoningen per jaar verkocht, dat is geen probleem. Het is veel belangrijker dat er in Nederland fors gebouwd gaat worden – óók koopwoningen – om het woning­tekort van 315.000 op te heffen.”

Lange wachtlijsten

Voor al die nieuwe woningen zijn bouwlocaties gereserveerd en woningcorporaties hebben geld om te bouwen. Is er dus binnenkort een woning voor iedereen? Peter Boelhouwer is niet optimistisch. “Gemeenten moeten dan wel heel snel meer bouwvergunningen gaan afgeven. En het kost nu eenmaal tijd om gebieden voor woningbouw te ontwikkelen. Daar moeten plannen en financiering voor komen, bezwaarschriften moeten worden afgehandeld, je bent zo acht jaar verder.”

Ondertussen groeien de lange wachtlijsten voor een huur­woning – acht tot tien jaar is geen uitzondering – alleen maar verder aan. Dat is heel ernstig, vindt Boelhouwer. Wat moet je als oudere doen als je lekker zonder zorg in een huurwoning wilt wonen? “Schrijf je zo vroeg mogelijk in bij een corporatie. Of je richt met een groep samen een wooncollectief voor ouderen op, bijvoorbeeld een Knarrenhof.”

Peggy huurt
Paul Tolenaar | Visagie Borka Florentinus

Een woning delen

Er zijn ook initiatieven die het woningzoekenden iets ­makkelijker moeten maken. Sommige gemeenten, zoals ­Amsterdam, werken aan een nieuw systeem van woonruimte­verdeling. “Ik hoop ook dat samen een woning delen makkelijker gaat ­worden, zonder dat je huurtoeslag kwijtraakt of in de problemen­ komt met je verhuurder of hypotheekbank. En waarom staan we toe dat mensen tweede woningen hebben? Laat daar mensen permanent wonen, dan is het woningtekort veel sneller opgelost.” ▪

Tineke (61) en Leo (66) wonen achttien jaar in hun gehuurde eengezinswoning in de Schildersbuurt in Utrecht.

Tineke: “We zijn begonnen in een ­bovenwoning, hier vlakbij. Maar met twee kinderen werd die te krap.”

Leo: “Toen hebben we wel even op de koopmarkt gekeken, maar we ­wilden liever wachten op een een­gezinswoning in deze buurt bij dezelfde kleine woningbouwvereniging Elck Wat Wils.”

Tineke: “Dat duurde tot de jongste 3 was. Dat had ik er graag voor over. Ik zag het voordeel niet van kopen. Vrienden met een eigen huis gebruikten hun vakanties om de buitenboel te schilderen. Of ze namen een tweede­ hypotheek voor een ver­bouwing. Wij waren ondertussen ­lekker aan het reizen.”

Leo: “Ik zag de voordelen van een koopwoning wel. Die kun je inrichten naar je eigen wensen. Dat heb ik nooit meegemaakt. Wij hebben alleen de tuin laten ontwerpen.”

Tineke: “Met een eigen huis had ons leven er heel anders uitgezien. Dan hadden we er tijd in moeten steken, een nieuwe keuken uitzoeken bijvoorbeeld. Afschuwelijk. Er zijn wel leukere dingen om je mee bezig te houden. Wij schilderen weleens een muurtje en dan zijn we dik tevreden voor drie jaar.”

Leo: “Huren past beter bij ons, maar dan wel in een buurt en een commu-nity als deze. Als we hier niet hadden kunnen wonen, dan woonden we nu waarschijnlijk in een koophuis.”

Tineke: “Kopen zit er nu niet meer in voor ons, dus we kunnen hier niet meer weg. Zo’n mooi huurhuis als dit vinden we nergens.”

Leo: “Gelukkig willen we ook niet weg. Ik heb geen spijt dat we nooit hebben gekocht. Wij hebben ons nooit willen binden en dat heeft ons veel vrijheid opgeleverd.”

Tineke: “Ik droom weleens van een vakantiehuisje in Spanje. Maar het ­volgende moment denk ik al: dan moeten we daar altijd heen en het ­onderhouden! Nu hebben we een ­Eriba-caravan gekocht. Daarmee ­kunnen we overal naartoe.”

Peggy (68) woont al 38 jaar in een gehuurde bovenwoning in de Rivierenbuurt in Amsterdam.

“Ik wist al jong dat ik geen eigen huis wilde. Toen ik voor het eerst samenwoonde, wilde mijn vriend met mij een huis kopen. Ik zei: ‘Koop jij maar een huis, ik ga niet mee.’ Ik wilde niet vastzitten. Niet aan een man en niet aan een bank. Ik heb veel jonge mensen gezien die in de stress zaten omdat het te duur was om uit elkaar te gaan. Wat een ellende. In een huurhuis weet je of je de huur kunt betalen of niet. Als je weg wilt, kun je weg.

In dit huis heb ik tien jaar samen­gewoond met de vader van mijn dochter. Toen we uit elkaar gingen, is hij op de bovenverdieping gaan ­wonen, zodat hij ook voor haar kon blijven zorgen.

Om me heen zag ik vrienden en ­kennissen huizen kopen en ik dacht ­altijd: wat moet je ermee? Elk jaar dat onderhoud lijkt me een grote zorg. Als er bij mij in huis iets stuk is, dan kan ik bellen en het wordt gemaakt, ­zonder kosten.

En als je een appartement koopt, wat heb je dan? Alleen maar lucht, want het plafond van de een is de vloer van de ander!

Ik besef dat mijn leeftijdgenoten met een eigen huis inmiddels vaak grote vermogens hebben. Toch ken ik maar weinig mensen die dat als hun pen­sioen kunnen gebruiken. Je moet toch ergens wonen. In de praktijk heb je er zelf dus weinig aan; je bouwt het op voor de volgende generatie.

Bij de stenen trappen voor de voordeur is een traplift mogelijk, dat weet ik al. Binnenkort ga ik uitzoeken of dat ook kan bij de twee trappen die ik ­binnen op moet. Traplopen gaat nu nog prima, maar een probleem komt altijd onverwachts. Het liefst zou ik hier de rest van mijn leven blijven ­wonen.”

Een huurwoning vinden waarin je gerust oud kunt worden is vaak een hele toer. Maar je kunt je kansen wel vergroten: www.plusonline.nl/huurhuis

Auteur